schepen in brand geschoten. Matelief veroverde een vijandelijk schip, nam het op sleeptouw, doch verloor het weêr door 't breken van den kabel. Door gebrek aan bootsvolk was hij genoodzaakt af te houden en na Johor te wijken. Niet lang vertoefde hij aldaar. Na de stad versterkt te hebben, ontving hij de tijding van het opbreken van een gedeelte der vloot voor Malacca. Thans gebruikte de admiraal alle zijne welsprekendheid om door beloften en dreigementen zijn bootsvolk tot eenen togt derwaarts te bewegen, en deze gelegenheid om aan Maatschappij en Vaderland een groote dienst te bewijzen niet te laten voorbij gaan. Dit gelukte hem. Binnen weige dagen vertoonde hij zich voor Malacca. Doch de kans, om de aldaar geankerde vijandelijke schepen te bemagtigen, verliep door de aankomst van het overige gedeelte der Spaansche vloot. Van nieuws ontstond er een felle scheepsstrijd. Spoedig verloren de Spanjaards twee schepen, door brand en overgave, de overige reddeloos geschoten, raakten hier en daar verstrooid, 's anderen daags wonnen de onzen nog een schip. De overige, naar Malacca geweken, werden door de Spanjaarden zelve in brand gestoken. Aan de zijde van Matelief was bijna geen volk gesneuveld en hem daarenboven een brik van 24 stukken in handen gevallen.
De admiraal, thans zijne zege willende voortzetten, besloot de verstrooide vijandelijke magt op te zoeken. Hij vond haar bij Pocle Moeton veilig ten anker liggen, doch kon ze niet tot den strijd bewegen. Drie zijner schepen naar het Vaderland hebbende gezonden, zeilde hij, met de zes overigen naar Bantam, om er ververschingen in te nemen, en verder naar Amboina, voor 't welk hij eenig gevaar vreesde, dewijl de zaken der Maatschappij elders een ongunstigen keer genomen hadden. Hier stelde hij de noodige orde, en begaf zich voorts op een togt naar het eiland Ternate, op 't welk de vijand een versterkte stad had. Op een hoek tegenover de stad ligt het vlek Maleye. Hier landde Matelief en versterkte het vlek, dat hij voorts ter bewaring gaf aan eene bezetting van 45 man gesterkt met 4 schepen, die tusschen de Moluksche eilanden moesten kruisen. Na vervolgens een verbond met de Ternaters te hebben gesloten, reisde hij, in Junij 1607, naar China, met oogmerk om er een voordeeligen handel te vestigen. Dit mislukte hem echter door de intrigues der Portugezen, en die der Mandarijns, weshalve hij in September naar Bantam wederkeerde. Hier vertoefde hij in het begin van 1608, maakte intusschen de noodige schikkingen, en wendde eindelijk de stevens naar het Vaderland, waar hij in September van datzelfde jaar behouden aankwam met een zeer rijke lading, meest bestaande in specerijen, en twee schepen, welke hij zelf onder de vlag had, en nog drie anderen, die hem kort op de hielen volgden. Aan boord van Matelief bevonden zich eenige Siamesche gezanten om met de