als prior van Sept-Fonts en zijne verkiezing tot Commissaris generaal van het kapittel van Windesheim, welke betrekking hij met lof vervulde tot zijn dood, 23 Dec. 1652. Val Andreas, zijn tijdgenoot, schreef dat hij zich niet minder door zijne godsvrucht, als door zijn kennis onderscheidde, doch Paquot oordeelt dat hij meer door de eerste dan door de laatste heeft uitgemunt.
Men heeft van hem:
Necrologium Monasterii Viridis vallis ordinis Canonicorum Regularium S. Augustini, Congregationis Lateranensis, et capituli Windezemensis, in nemore Zoniae prope Bruxellam. Brux. z.d. 4o.
Elucidatorium in Psalmos Davidicos. Antv. 1634. 4o.
Zie Val. Andreas, Bibl. Belg. p. 640; Foppens, Bibl. Belg. T. II. p. 840; van Espen, de Recursu, C. III. § 5 en in Monumlitt. E., van Gestel, Hist. Mechlin. T. II. p. 135; Théatr. Sacr. de Brab. T. I. P. II. p. 262, 334; Paquot, Mém. T. II. p. 314; 315.