den verdreven. Hij was lid der commissie die de bij Bergen veroverde vaandels den 17 Oct. 1799 aan het uitvoerend bewind overhandigde, werd met een eeresabel begiftigd en dien zelfden dag tot kolonel bevorderd. In 1805 diende hij onder den gen. du Monceau aan den Donau als bevelhebber der artillerie, 2 Dec. 1807 werd hij gen. majoor en in 1808 door koning Lodewijk benoemd tot inspecteur generaal van het wapen der artillerie en genie, en voorzitter van het groot Comité. Ook was hij kommandeur der orde van de Unie.
In 1809 was hij bevelhebber der artillerie bij het leger tegen de Engelschen in Zeeland, en bij de inlijving aangesteld tot brigade-generaal, maakte hij in die betrekking den veldtogt in Rusland mede.
Na Neerlands herstelling benoemde koning Willem I hem 21 April 1815 tot luit. generaal, kommandant in het 3e groot militair kommando, waarin hij verbleef tot zijn overlijden, 8 Julij 1819.
Er bestaat:
Procedure gevoerd door den landsfiscaal Conradi tegen G.A. Martuchewitz, kolonel bij de artillerie, 8o. 's Hage 1802.
Zie v.S. Bijdrag. tot de geschiedenis van het Ned. artillerie korps, bl. 44; 45; Krayenhoff, 1799, bl. 145, 165; bijl. 50, 74, 80, 105, 184, Bosscha, Neerl. held te land, D. III. bl. 206, 213, 247, 387; Wagenaar, Verv. D. XLI bl. 229, XLIII bl. 17-21.