later tot rector der illustre school te Bremen beroepen. Door zijn onderwijs, waarbij later dat der godgeleerdheid gevoegd werd, werd deze school zeer beroemd. In 1618 zond de senaat van Bremen hem, benevens Hendrik Isselburgius en Lodewijk Crocius naar de synode van Dordrecht, waar hij hevige woordenwisseling had met Gomarus en Sibrandus Lubbertus en, volgens de Schotsche godgeleerde Balcanqual, door sommige leden der synode zóó onwaardiglijk behandeld werd dat de Uitheemschen er zich over verontwaardigden en hij op het punt was de synode te verlaten. In 1630 werd hij ten huize van zijn voormaligen leerling Pokius, predikant te Kirchtimmekie in de nabuurschap van Bremen, door een beroerte getroffen, die hem in het 58o jaar naar het graf sleepte. Hij was een der geleerdste onpartijdigste en zachtmoedigste godgeleerden, wiens werken zeer geacht waren en wiens godgeleerden arbeid ook in ons vaderland zeer gezocht was. Grooten lof verwierf hij ook door zijn Lexicon Philologicum hetwelk door latere geleerden zelfs zegt men, door Vossius geplunderd is. De Utrechtsche hoogleeraar M. Leidekker schreef een Latijnsch vers onder zijne beeldtenis.
Zie zijn leven voor Pars I van zijn Lexic. Philol.: Niceron, Mem. des hommes ill. T. XXXVI. p. 235, Chaufepiè, Dict hist. crit. i.v.: Bibl. Univ. i.v.; Hoogstraten, Luiscius, Epist. Eccl. et Theol. p. 323, 328. 333, 336. 337, 458, 531, 532, 541, 543, 546, 547, 551, 552, 758; Brandt, Hist. d Bef. D. III. (Index.). Mèm. litt. de la Gr. Bretagne, T. X. p. 329-331, 348, 349, 379, 380; Bibl. Brem. ill IV. p. 563, 692; Lipenius, Bibl. Theol. T. I. p. 251a; J. d'Outrein, Gulden Kleinood, bl. 40; Hier. van Alphen. Procl. Oecon. Catech. § 41, plag. f. 3; Koecher, Catech. Hist. bl. 204, 318, 343; Rabus, Boekz. v. Europa, 1698a bl. 6, 24, 38; Sagittarii. Orat. sec. de scholâ Bremens progr. et increm., p. 145-48; Meiners, O F. Kerk. Gesch. D. II. bl. 433-435.