herzien en te beoordeelen. Martena kweet zich met zulk een ijver van zijn last, dat de staten reeds in 1532 zijn werk goedkeurden. Hij ontving daarvoor 200 goodguldens, onder voorwaarden, er twee afschriften van te leveren, een op perkament, een op papier. Dit werk, dat met de uiterste zorg als een dierbaar kleinood bewaard werd en steeds in de hoogste achting is geweest, werd voor het eerst in 1772 door den baron thoe Schwartzenberg in het tweede deel van het Charterboek van Friesland uitgegeven (Leeuw. 1773 fol. 2e dl. bl. 1-205). Er bestaan verscheidene handschriften van dit Annael, van hetwelk de Wind een uitvoerig verslag geeft, van welke sommige van het uitgegeven werk zouden verschillen. Er bestaat een brief van Viglius aan hem.
Hij was algemeen bekend als een edelmoedig en uitstekend mensch. Hij huwde voor de eerste maal Peye Lieuwes, uit Groningerland, in 1531 gestorven, en voor de tweede maal Magdalena Schenck van Tautenburgh, weduwe van Oene Roelofs van Euwsum, die in 1537 overleed. De derde vrouw was Anna Walta van Heerma.
Hij maakte den 6 Mei 1538 zijn testament en stierf niet lang daarna, zeker voor 1540.
Zie Naamr. der Raden 's Hofs van Friesland, bl. 5; Suffridus Petrus, de Script. Frisia, decus XIII, p. 145, seqq. Winsemius, Chr. v. Friesl. bl. 422, 499-443, 448, 457, 471, 472, 473, 476, 483, 485, 487, 414; Hamconius, Frisia, p. 84, 102, 103; Hoynck van Papendrecht, Anal. T. I. p. 62, T. II. P. I. p. 170, 171; Schwartzenberg, Charterb. v. Friesland, Voorrede in D. II bl. 78 en volg. en 203 en volg.; Gäbbema, Verhaal v. Leeuw. bl. 239: Focke Sjoerds, Inl. tot de beschrijv. van Friesland, D. I. bl. 29; Paquot, Mém. T. IV. p. 306; te Water, Verb. der Edelen. D. II bl. 36; Scheltema, Staatk. Nederl D. II. bl. 80; de Wind, Bibl. v. Nederl. Gesch. D. I. bl. 130; G. de Wal, de claris Frisiae Jurisc, p. 7 seqq.