Akademie, als bijzonder regtsleeraar verbonden. Later schonk zij hem eershalve den doctoralen hoed. Reeds in 1744 kwam hij als hoogleeraar in de regten te Harderwijk in aanmerking, doch drie jaren later werd hij er als zoodanig beroepen, welke waardigheid hij aanvaardde met eene plegtige rede over der volkeren regt en verpligting om onregtvaardig verdrukten bij te staan (de jure atque obligatione gentium succurendi injuriâ oppressis. Haarl. 1748. 4o.) die, in sierlijk latijn opgesteld, met algemeene toejuiching werd aangehoord. Op denzelfden dag zijner inhuldiging, ontving hij eene benoeming tot hoogleeraar in het staatsregt. In 1750, als Rector aftredende, sprak hij over het geringe nut, dat uit de zucht ter verbetering der wetten voortvloeit (de parvâ studii emendandi leges utilitate in Jurisprud.) Aan het hoofd der afgevaardigden van den senaat, begroette hij, in Wijnmaand 1750 met eene deftige toespraak Willem IV als Rector Magnificentissimus. Hij stierf den 19 van Herfstmaand 1757 in den ouderdom van 58 jaren, geen vrouw of kinderen nalatende.
Haubolt noemde hem een geschied- en letterkundigen handhaver der lezingen, die in de wetten aangenomen zijn, en van Kampen stelt hem onder de Duitschers, die destijds op de Nederlandsche leerstoelen, de strengere studie der regtsgeleerdheid voorstonden.
Hij schreef:
Probabilia receptarum lectionum Juris civ. II. Partes Traj. ad Rh. 1737, 1738. 8o.
Scediasma Iuris publ. de suffragio et archiofficio Reginae Bohemiae Electorali; quo demonstratur utriusque officium non competere nisi Reginae aut Reginae marito aut Ordinibus Bohemiae. Amst. 1741. 4o. In hetzelfde jaar te Utrecht in het Nederd. verschenen met den titel: Korte verh. van het Duitsche staatsregt over de keurvorstelijke stem en het Aartsschenkersambt der Koningen van Bohemen enz.
Interpretationum receptt. juris civ. lectionum libri duo. Traj. ad Rhen. 1747. 8o.
Bij wijlen Professor Tydeman zijn nog onuitgegeven geschriften van hem voorhanden.
Zie Christ. Godl. Hauboldi, Instit. jur. rom. litter. T. I. p. 206; Saxe, Onom. lit. T. VII. p. 262; Das neus gel. Eur. XVIII 367 ff. van Kampen, Gesch. d. Kunst. en wetens. D. II. bl. 308, Bouman, Gesch. d. Geld. Hoog. D. II. bl. 160, 244, 609; Boekz. 1748 D. I. bl. 724.