Mansfeld en Barlaimont te vatten, iets, hetwelk noch de Algemeene Staten, noch die van Brabant, maar Glimes en de Heze verrigtten. Een stout stuk waarlijk, en een bewijs van 's Prinsen veelvermogenden invloed in de toen nog vijandige hoofdstad der Nederlanden. Maar is het te verwonderen dat Mansfeld en Barlaimont, beide mannen van den hoogsten invloed, zich door deze gevangenis, het werk huns ergsten vijands, van het bestuur over Nederland verstoken, hunne partij in 't onderspit, en de geuzen ziende zegevieren, - besloten van hunnen kant nu ook alles, zoo list als geweld, aan te wenden om weder boven te komen. In de gevangenis gedroeg zich voorts Mansfeld met edele fierheid; hij weigerde het huisarrest, waartoe zich Heze, na langdurige verzoeken der Staten ten laatste liet vinden, en dat Barlaimont aannam. Mansfeld werd met de algemeene bevrediging en Don Juan's komst ontslagen en teekende toen de Unie van Brussel, doch wel met het voornemen om die spoedig te verbreken, geleidde daarop de Spaansche soldaten uit het land en trok terstond bij Don Juan naar Namen. Sedert vinden wij zijnen naam met lof in de meeste gevechten en krijgsgebeurtenissen dier tijden, in de legers van Don Juan en Parma (in de belegeringen van Maastricht, Antwerpen, in de bevrediging der Walsche gewesten enz.) Hij werd na den dood van Parma tweemaal algemeen landvoogd der Nederlanden - vóór en na de komst van den aartshertog Ernst. Bij de komst van aartshertog Albert aanvaardde hij wederom het stadhouderschap van Luxemburg, welke provincie hij negenenvijftig jaren lang bestuurd en gedurig in 's Konings naam heeft
gehouden. Zoo bereikte hij in gedurige werkzaamheid den hoogen ouderdom van 87 jaren en stierf in het jaar 1604. Van Meteren noemt hem ‘een zeer kloek heer, van goede verstande, een groot hovelingh, van syn princen seer bemint.’ Hij was sedert 1546 ridder van het gulden Vlies, en huwde Margaretha van Brederode, zuster van den vermaarden graaf Hendrik en in hoogen ouderdom met Maria de Montmorency, weduwe van den graaf de Lalaing. Zijn afbeeldsel bestaat op meer dan ééne wijs.
Zie behalve Bor, van Meteren (vooral bl. 504, fol. uit Amst. 1652), Hooft, Bentivoglio, Strada, M. ab Isselt, Moreri, Hoogstraten, Grotii, Annales et Hist. de reb. Belg. p. 172; Loerii, Chron. Belgic. p. 611; Hubner, Geslachtrekenkundige Taf. Taf. 334-346; Te Water, Verb. der Ed. D. III. bl. 4; Wagenaar, Vad. Hist. D. VI, VII, VIII, IX (Reg.); Kok, Vad. Woordenb. o.h.w. Ernst; van Kampen, Karakterk. d. Vad. D. II. bl. 377; J.C. de Jonge, de Unie van Utrecht, bl. 176-179 190; Calmet, Bibl. de Lorr. p. 628; Paquot, Mém. pour servir à l'Hist. Littér. des Pays-Bas, T. II. p. 374; Schannat, Hist. du comte de Mansf. 1707. 12o.