[Adriaan van Manmaker]
MANMAKER (Adriaan van), zoon van Adriaan van Manmaker, en van Catharina van Marselaer, werd in de tweede helft der 16o eeuw te Middelburg geboren, bezocht in zijn jeugd Engeland, Frankrijk en Italie en was bij de geleerden toen reeds in hooge achting. Stephanus Claviger noemde hem in een brief van 1601 ‘nobilis ac eruditus juvenis.’ In zijn vaderland teruggekeerd, werd hij in 1609 baljuw van Middelburg, en vervulde daarna onderscheidene bedieningen o.a. die van thesaurier-generaal van Zeeland. In 1612 was hij vertegenwoordiger van de eersten edele in Zeeland in de Rekenkamer en in 1618 werd hij wegens denzelven in de vergadering der Staten en in het collegie der gecommitteerde Raden van Zeeland gedeputeerd. In 1618 vergezelde hij, als vertegenwoordiger van den eersten edele van Zeeland, Prins Maurits naar Utrecht. Hij gaf in de vergadering der Staten-Generaal zijne stem tot het gevangen nemen van Oldenbarneveld, de Groot en Hoogerbeets en behoorde daarna tot de 24 gedelegeerde regters. De staten van Zeeland keurden zijne gedragingen goed, bedankten hem en beschonken hem met een gave ter waarde van 200 guldens. Reeds vroeger (1618) hadden zij hem een zilver verguld lampet met het opschrift Adriano a Manmaker, Equiti Ao. ciƆiocxviii ob navatam feliciter Patriae ac Religioni oppressae operam Zelandiae Ordines S.E.G.D.
In 1620 werd hij tot ambassadeur naar Venetie voorgeslagen, doch niet benoemd. In 1621 zond men hem met van Noordwijk en Pauw naar Frankrijk om te handelen over een tractaat van vriendschap en koophandel. Gedurende de belegering van Bergen op Zoom, door Spinola in 1622, was hij gedelegeerde te velde.
Volgens de la Rue was hij de eerste die een ontwerp gemaakt heeft, om door het stellen van praemie op de genomene vijandelijke schepen de onderdanen van dit land des te meer toen ter tijd aan te moedigen tot afbreuk der Spanjaarden ter zee. In 1625 werd hij, nevens zes andere heeren uit Zeeland, benoemd tot het bijwonen der lijkstatie van Prins Maurits, in 1627 stond hij namens deze provincie met Jacob Scotte over den doop van een zoon des konings van Bohemen, gelijk in 1628 over dien van eene dochter van Frederik Hendrik. Na dertien jaren de betrekking van eersten edele in de hooge vergadering van Zeeland bekleed te hebben, werd hij in 1631 ontslagen.
In 1609 huwde hij Maria van Berchem, welk huwelijk door Heinsius en Grotius is bezongen.
Zie La Rue, Staatk. Zeel. bl. 75, 270; Hooft, Briev. No. 231 (1704) Leven en sterv. van Oldenbarneveld bl. 397; Brandt, Hist. d. Regtspleg. van Oldenbarneveld, bl. 200; Scheltema, Staatk. Nederl. D. II. bl. 54; Beleger. van Bergen op Zoom, bl. 79, 167, 293;