rikzee, en in 1817 werd hij Hoogleeraar in het vak der bespiegelende wijsbegeerte en oude letteren aan de pas gestichte Hoogeschool te Gend. Tijdens den Belgischen opstand in 1830 nam hij de wijk naar Vlissingen, tot zoo lang hij met drie zijner ambtgenooten tijdelijk naar de Leidsche Hoogeschool werd overgeplaatst. Te Leiden, ofschoon buiten vaste betrekking en onverpligt, opende hij in 1831, ten nutte der Akademische jongelingschap, een collegie over de Historia Litteraria voornamelijk der oude Grieksche en Latijnsche schrijvers. Na den dood van Reuvens, in 1835, belastte hij zich, op verzoek der faculteit, met de lessen over de Romeinsche Antiquiteiten. In 1842, op zeventigjarigen leeftijd, kreeg hij van zelf wettig aanspraak op een eervol emeritaat, doch hij bleef, zoo lang zijne krachten het gedoogden, die lessen voortzetten tot dat in 1846 zijn jeugdige ambtgenoot Cobet die taak van hem overnam. Hij stierf den 20 Mei 1852 in den ouderdom van bijna tachtig jaren. Mahne was lid van verschillende geleerde genootschappen en ook van de Maatschappij van Ned. Letterkunde. Zijn portret gaat meer dan eens in
steendruk uit.
Behalve de genoemde werken, schreef hij en gaf hij in het licht:
Epicrisis censurarum Bibliothecae criticae. Vol. III. p. III. Traj. ad Rhen. 1808.
Epistolae sodalium socraticorum Philomathiae. Cum praefat. et Appendicibus. Zieriez. 1812.
Vita Danielis Wyttenbachii. Gand. et Lugd. Bat. 1823, in den loop van één jaar tweemaal achtervolgens gedrukt. Een paar jaar later werd het met eenige bijvoegselen, o.a. te voren onuitgegevene brieven van Wyttenbach, herdrukt in Duitschland, zoo wel in een afzonderlijk boekdeel als ook onder den meer omvattenden titel van Vitae Hominum quocunque literarum genere eruditissimorum ab eloquentissimis viris scriptae. Collegit cet. Fred. Traug. Friedemann, Vol. I. Vita Dan. Wyttenbachii, scripta a G.L. Mahne, Brunswigae 1825. 8o.
Crito sive Dialogus de Literarum inprimis Latinarum studio recte colendo. Ziericz. 1816.
Miscellanea Latinitatis Lugd. Bat. 1844. gr. 8o. Pars altera ibid. 1852. gr. 8o.
D. Wijttenbachii Lectiones quinque cet. Gand. et Lugd. Bat. 1824.
D. Wyttenbachii Institutiones Metaphysicae. Ibid. 1826. 8o.
D. Wyttenbachii Epistolarum selectarum Fasciculi tres. Gand. 1830. 8o.
Epistolae mutuae duumvirorum clarissimorum Davidis Ruhnkenii et Lud. Casp. Valckenaerii, nunc primum ex autographis editae a Guil. Leon. Mahne. Vlissing. 1832. 8o.
Epistolae Viri clarissimi Davidis Ruhnkenii ad Dan. Wyttenbachium nunc pr. ex autogr. ed. cet. Ibid. 1832. 8o.