schappij, maar zijne staatkunde was niet altijd de echte, ware en eerlijke; hij moet hierin een zeer ruim geweten gehad hebben, daar hij zich niet ontzag, terwijl de verdienstelijke van Dam voor 's lands dienst, als gouverneur van Amboina afwezig was, diens aan hem toevertrouwde bruid ten huwelijk te nemen, en dezen, toen hij er zich over beklaagde, te bespotten. Maetsuiker was niet slechts een ontrouw vriend, maar ook een onvriendelijk echtgenoot en zeer achterdochtig, zoo zelfs dat hij zijne schrijvers - misschien echter geen overtollige noch verkeerde zorg - in de Staats-Secretary, door eenen uit zijn kamer gemaakten trap gewoon was te bespieden. Maetsuiker beminde de letteren, voltooide het werk van van Diemen en gaf er een uittreksel van onder den titel van Statuten van Batavia. Zijn uiterlijk voorkomen was zedig, en hij was spraakzaam jegens iedereen. Ofschoon op het laatst van zijn leven zijne zielsvermogens afnamen, en de koophandel begon te verloopen, had hij echter in vroegere jaren van zijn bewind de Nederlandsche magt zoo hoog verheven, dat Aureng-Zeb, de grootste der Mogols, zijne vriendschap zocht, en de magtige keizer van Abyssinië een gezantschap naar Batavia zond, waarin aan Maetsuiker de titel van Koning gegeven werd. Zoo verre was hij er nochtans af, door dat of meer dergelijke eerbewijzen bedwelmd of trouweloos te worden, dat de bewindhebbers, die hem eerst
wantrouwden, op zijn verzoek om vermeerdering van soldij, schreven: ‘dat hij maandelijks zooveel nemen kon zoo veel hij begeerde.’ De Gouverneurgeneraal overleed te Batavia op den 4 Januarij 1678, in den ouderdom van 71 jaren, en werd met vorstelijke pracht, op kosten der Maatschappij, ondanks zijne rijke nalatenschap, begraven. Het grootste gedeelte bleef er van in Indië. Eene zijner zusters, eene wereldlijke geestelijke, te Haarlem woonachtig, maakte hij twee honderdduizend gulden. Aan den zoon eener andere zuster, Hendrik de Boer, voornaam tooneelspeler op het Amsterdamsch tooneel, vermaakte hij honderd duizend gulden. Meermalen had Maetsuiker hem aangezocht naar de Indiën over te komen, doch telkens tot antwoord bekomen: ‘Dat hij liever nu eens een Koning dan een Prins wilde verbeelden, en na het uitvoeren dezer rollen, een vrij man zijn, dan zich in altoosdurende slavernij in de Indiën begeven.’
Zijne afbeelding ziet op verschillende wijze het licht.
Zie Du Bois, Vies des Gouverneurs-Generaux, p. 153, suiv. Valentijn, Beschrijv. v.O. Indie; W. Schouten, O.I. Voijagie, (uitgaaf van 1664) B. III. bl. 18, 133, enz.; Kok, Vad. Woordenb. D. XXII. bl. 218; Van Kampen, Vad. Karakterk. D. II. bl. 314 volgg.; Collot d'Escury, Holl. roem, D.A. IV. (2) 366-368; Chron. van het Hist. Genoots. D. IX. bl. 505. D. X. bl. 130, 131 (Brief van hem); Nijhoff, Bijdr. tot de Vad. Gesch. en Oudheidk., D. I. bl. 282 (Brief van hem); Kobus en de Rivecourt, o.h.w.; H. Verwoert, Handwb. o.h.w.; Muller, Cat. v. Portr.