Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 12. Eerste stuk
(1869)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 38]
| |
1722, werd in 1746 tot assistent van zijn oom, Mr. Milling, predikant, en in 1747 tot co-pastor bij de Engelsche gemeente te 's Hage beroepen. In 1795 door eene beroerte aangetast moest hij zich verscheidene maanden aan zijn ambtsbezigheden onttrekken, en verzocht en verkreeg in 1796 zijn ontslag. Kort daarop keerde hij naar Engeland terug, vestigde zich te Bath, en stierf den 25 November 1804 in den ouderdom van 82 jaren. Hij was gedurende eenigen tijd de leermeester van Koning Willem I en niet alleen geacht bij zijne gemeenten, maar ook bij hen, die niet tot dezelve behoorden. Men heeft van hem eene verzameling van Leerredenen; Brieven aan Jenyns over diens verdediging van het Christendom, waarschijnlijk dezelfde, aan wien van Alphen dat schoone gedicht de liefde voor het Vaderland, een pligt des Christendoms heeft gerigt; voorts een brief over de verdeeling van Polen en eene overzetting van Mosheims kerkelijke geschiedenis in het Engelsch, met aanteekeningen en bijvoegsels (Londen 1765), die nog zeer geacht is in Engeland, en in het Nederduitsch is overgebragt (Amst. 1781). Hij was in bezit van eene groote verzameling van afschriften van eigenhandige brieven van Koning Willem aan Heinsius, en wenschte deze verzameling met afschriften van de antwoorden op Willems brieven door Heinsius te vermeerderen, ten einde deze des te belangrijker voor de geschiedenis te maken. Hij poogde dus te bewerken, dat deze hem uit de papieren, te Kensington voorhanden, werden toegeschikt, hetgeen hem echter niet gelukte. Zijn fraai portret, naar en door C.H. Hodges vervaardigd, ziet in fol. het licht.
Zie Georg the third, his court and family, Vol. II. p. 80; Steven, Hist. of the Scottish Church, p. 309-311; Collot d'Escury, Holl. roem in kunst. en wetens. D. II. bl, 389-391; Voorr. der Oude en hedend. Kerkel. Gesch. van Mosheim. (Amst. 1781.) |
|