[St. Luc.]
ST. LUC. een der hovelingen van den hertog van Alençon, kreeg (1582) twist met een Fransch edelman, en liet zich zoo door gramschap vervoeren, dat hij hem, in tegenwoordigheid van den hertog, een vuistslag gaf. Prins Willem I kon zich op dit gezigt niet onthouden te zeggen, dat zulke buitensporigheden, in zijne tegenwoordigheid begaan, niet ongestraft behoorden te blijven, en dat keizer Karei, als hij leefde, het niet verdragen zou hebben, maar den dader. van welken staat hij ook mogt wezen, daar wel strengelijk voor zou hebben doen straffen; dat het Hof en de kamers der vorsten onschendbaar moesten wezen, en niemand zich behoorde te verstouten van eenigen hoon of eenig ongelijk aldaar aan een ander te doen.’ St. Luc hierdoor geraakt, en in zijne hevigheid voortvarende, antwoordde: ‘Wat spreckt gij mij hier van keizer Karel. Indien hij leefde, waart gij lang uw kop te zamen met uwe goederen kwyt geweest,’ en daarop verliet hij de kamer, een iegenlijk verwonderd latende over zijne hevigheid en onbezonnenheid.
Zie Busbequius, Epist. II; Beaufort, Lev. van Willem I. D III. bl. 521.