geboortig, met zijne ouders in zijne eerste kindsche dagen, naar elders vertrokken en te Mechelen opgevoed is. Zekerder is het dat zijne moeder van Schoonhoven en zijn vader uit het edele huis van Langerak was. Nog geen negen jaren oud, werd hij te Parijs ter schole gezonden. Zes jaren legde hij zich vervolgens te Valence in Dauphiné op de regten toe. Te Parijs wedergekeerd, werd hij raadsheer en behaalde hij roem door zijne praktijk. Doch de Grieksche letterkunde, waarin hem de beroemde Budaeus onderwees en later de natuurlijke historie, waren het alleen, die zijne gantsche genegenheid naar zich trokken. Om in deze laatste wetenschap vorderingen te maken en Plinius beter te verstaan, doorreisde hij een groot gedeelte van Europa, en hield daarna te Poitiers collegie over dien ouden schrijver. Men zocht hem in Frankrijk te behouden en de koning zelve deed hem in dat geval beloften, doch hij keerde naar Italië terug en vestigde zich in Padua, waar hij het hoogleeraarambt in het burgerlijk regt bekleedde en den 7den September 1522. het drie of vier en dertigste jaar zijns levens, overleed. Zijn vriend, de geleerde Petrus Bembo, later kardinaal, vereerde hem met een grafschrift en de kardinaal Reginald Polus beschreef zijn leven.
Men noemde hem den tweeden Cicero, doch zijn Ciceroniaansche stijl, door de Groot en anderen bewonderd, verraadt, gelijk Meerman, op het voetspoor van Scaliger, wiens oordeelvellingen echter niet altijd van vooringenomenheid zijn vrij te pleiten, opmerkte, al te zeer zijne zucht tot navolging. Ludovicus Vives noemde hem ‘semiolus Ciceronis,’ doch Erasmus daarentegen gaf hem in zijn Ciceronianus hoogen lof.
Zijne nagelaten werken zijn deels juridisch, deels oratorisch en poëtisch en bevatten deels den lof van Plinius en een commentarie op zijn schriften. Ook schreef hij eene botanische verhandeling en had hij een uitgebreide geleerde briefwisseling. Een man van zeer gematigde denkwijze zijnde, legde hij het blijk daarvan aan den dag in de moeijelijkheden, welke hij dengenen in den weg legde, die zijne welversnede pen tegen Luther inriepen. Voor zijn dood beval hij de verschijningen van vele zijner schriften.
In het licht verschener:
Oratio de laudibus C. Plinii.
Commentarius in libros XI Plinii, Paris, fol.
Historia Herbarum.
Oratio de Ludovici Francorum regis et gentis laudibus, Paris. 1510.
Comparatio juris civilis cum re militari.
Commentarii ad jus civile.
Perduellionis rei defensiones duae. Venetiis in aedibus Aldi et Andreae soceri, 8o. (1518).
Epistolarum libri IV, Basil, 1540, 1570, Lugd. 1563. 16o.