togt was uitgetrokken. Oogenblikkelijk zond Lodewijk zijn voetvolk terug en jaagde ze met zijne ruiters na, doch konde ze niet achterhalen, voor ze op den voorhof van het kasteel te Ulft gekomen, de valbrug opgehaald hadden. Lodewijk liet eenige zijner ruiters afzitten en te voet naar de brug trekken, om die te bemagtigen. Zulks geschied zijnde, valt zijne ruiterij aan, en slaat, in het gezigt van graaf Hendrik van den Berg en kapitein Gilles, die beide op Ulft waren, en zulks niet konden beletten, eenige dood en maakte 39 gevangenen. Ook verkreeg zij een groote nieuwe ruitervaan met de kleuren van den graaf van den Berg, en 62 paarden. De eerste bragt men tot een teeken van overwinning naar prins Maurits. Toen in 1599 de admirant van Aragon in den Bommelerwaard was, kreeg Lodewijk, den 8sten Augustus, bevel, om met 17 vanen ruiterij naar Brabant te trekken, om den vijand alle mogelijke afbreuk te doen en paarden te halen. Hij liet tusschen Crevecoeur en 's Bosch een brug slaan, waar hij meende, dat hij 300 paarden, die onder bevel van don Jan Braccamonte, den markies van Burgon uit het Spaansche leger naar Brussel geconvoyeerd hadden, zou ontmoeten, doch die waren een anderen weg ingeslagen. Verder Brabant intrekkende, heeft hij nog 250, meest lastpaarden, van den vijand buitgemaakt, en keerde met hen naar het leger terug. Den 30sten Augustus deed hij met tien vanen ruiters wederom een togt in Brabant, maar hij werd door den vijand, die twintig vanen sterk was, in de Langstraat achterhaald en besprongen. Met verlies van 100 paarden, redde hij zich over de Maas, met nog twee honderd lastpaarden en 25 gevangenen.
Den 23sten Januarij 1600 verrastte en bemagtigde hij met den kolonel Edmondt Wagtendonk, dat hij van levensbehoefte voorzag en versterkte. In het begin van Nov. 1602, deed hij als opperbevelhebber over 23 vanen ruiterij en 1200 man te voet, onder de kolonellen Edmondt, Gistelles, Dommerville en Marquette, een togt naar Luxemburg, dat zij gedurende eene maand afliepen en brandschatten. Onder de gevangenen, die zij maakten, was de abt van St. Hubert. In 1604 nam hij deel aan 't beleg van Sluis, werd ziek en stierf, volgens Orlers ‘tot groot leetwesen ende droefheyt van zyne broederen, Zyn Exelentie ende alle zyne vrienden, naelatende een eeuwigen fame en onverganckelicken lof.’
Den 7den Junij 1601 huwde hij te Arnhem Anna Margaretha, gravinne van Manderscheyt, weduwe van den graaf van Valkenstein en Brouk. ‘De bruiloft werd binnen de stad Arnhem,’ meldt Orlers, ‘met groote magnificentie ende pracht gehouden: den Grave van Solms heeft op den 7den Juny uyt den name van de Gravinne ende Bruyt het eerste bancket, 't welck uytermate kostelick was gegeven.