vormde Gemeente aldaar blijkt, ‘In Julio 1572 is Dom. Lippius uyt Wezel gecomen.’ Na het houden der eerste vrije Staatsvergadering, werd de kerk der Augustijnen, van altaren en beelden ontdaan, den Hervormden tot uitoefening van hunne eeredienst afgestaan, en den 25sten of 26sten Julij door Lippius, na nog eenige malen het Evangelie onder den blooten hemel verkondigd te hebben, de eerste leerrede in dezelve gehouden, in tegenwoordigheid van Marnix van St. Aldegonde en andere leden dier vergadering. Lippius was een getrouw dienaar van J.C., en zag,
gedurende zijne dienst, de gemeente in ‘wasdom en heyligheid’ toenemen.
In de twee eerste vergaderingen der classis van Zuid-Holland was hij niet tegenwoordig. Hij verscheen voor de eerste maal in dezelve, toen zij, den 27sten Oct. 1573 voor de derde maal te Gorinchem werd gehouden, en den 6den Dec. 1575 was hij voorzitter harer bijeenkomst te Dordrecht, waar hij, in het laatst van die maand, nog in dienst was. Van zijn vertrek gewagen de Kerkelyke Acta niet. Te Water schreef ergens, dat hij Holland heimelijk verliet. De Hand. der Cl. van Z.H. melden het volgende: ‘Den 17den Juny 1609 is gelesen een brieff van Telemanno Cupo, daerin dat hy versoeckt, soo yemant der Broederen, mochte kennisse hebben, waer eenen Joannes Lippius, eertyds Dienaer binnen Dordrecht, mogte belant syn, dat hem sulcx schriftelyck mochte verwitticht worden. De Broeders omgevraecht synde, en is nyemant vernomen, die kennisse had, waer hy mochte vervaren syn, alleenlyck, dat eenig persoon seyde, dat hy van Dordrecht naer Wesel was gereyst, en zich een mercklicken tyt aldaer onthoude hadde.’
Omtrent het jaar 1578 en 1579 was hij, volgens de mss. Handel. der Vlaemsche Synoden en Classen, weleer in bezit van te Water, predikant te Hulst en Hulster-ambacht. Ook ontmoet men hem, in het eerstgenoemde jaar te Wezel, bij het houden der plegtige redevoering, in het Kerkelijk Archief der Hoogleeraren Kist en Royaards, D. V. bl. 320 volgg., door L.J.F. Janssen medegedeeld. Het is moeijelijk te bepalen, of hij tusschen 1575 en 1577, dus vóór hij leeraar te Hulst werd, of na 1579 de verdrukte gemeente te Utrecht heeft vertroost en versterkt Zeker is het, dat hij zich in 1577 te Dordrecht bevond, om zich met dën schout en den ouderling Jan Canin, met welke hij eenige oneenigheden had gehad, te verzoenen, en dat in 1589 zijne weduwe Belleke Schoutet, blijkens een ongedrukten brief van Wernerus Helmichius nog te Utrecht in leven was. Volgens te Water was hij bevriend met den Leidschen predikant Coolhius. Mogelijk was David Lippius, van 1616-1618 student aan de hoogeschool te St. Andrews, zijn zoon.