Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 261]
| |
ningen het geneeskundig onderwijs van de hoogleeraren Driessen, Forsten Verschuir en Munniks. In 1783 verdedigde hij, onder het voorzitterschap van den hoogleeraar Munniks, eene Dissertatio Chemico Physiologica de bilis indole ejusque in Chylificatione utilitate, en anderhalf jaar later, werd hij tot den graad van doctor verheven, na eene openbare verdediging van eenige Positiones Academico- Chirurgiae de ossium vulneratorum et fractorum consolidatione. Niet lang na deze bevordering, bood hem de oudraad der stad Dordrecht den post van Lector Anat. Chirurg. et Artis Obstetr., aan, aan welke roeping hij voldeed, dezelve, op den 5den Nov. 1785, aanvaardende, met eene plegtige redevoering de utilitate, quae in intellectum et mores philosophi Anatomes cultoris redundat. Van toen af begon hij meer bepaald werkzaam te zijn, om zijne, op de hoogeschool verkregene kundigheden, ook aan anderen mede te deelen, en het gelukte hem bijzonder, door eene aan hem eigene bevattelijke en aangename wijze van voordragt, de harten zijner leerlingen in te nemen, en hen bekend te maken, zoo wel met de anatomische als physiologische voorbereidende wetenschappen. De tijd, die hem van zijne post en zijne drukke praktijk overbleef, besteedde hij met het houden van physiologische voorlezingen voor eenige onderzoekende toehoorders en het vermeerderen zijner verzameling van anatomische praeparaten. Het kon niet missen, of een doortastend en werkzaam man, gelijk hij was, moest door de steeds toenemende verlichting, welke in de pneumatische chemie, na de ontdekkingen van Priestley, Ingenhousz en anderen, doch allerbijzonderst door die van den onsterfelijken Lavoisier, begon plaats te hebben, aangezet worden om ook hierin, zooveel de tijd hem toeliet, onderzoek te doen en het zijne toe te brengen tot uitbreiding der wetenschap, welke een geheel nieuwe gedaante gekregen had. Hieraan is het toe te schrijven, dat hij, reeds in het jaar 1790, uit het Engelsch in het Nederduitsch vertaald heeft, de fraaije verhandeling van Eduard Goodwijn, over het verband tusschen het leven en de ademhaling. waardoor hij aanleiding heeft gegeven dat andere geleerden dit stuk verder doordacht, opzettelijk onderzocht en bepaald hebben. Van dien tijd af, begon in hem de lust meer openbaar te worden om ook over de nieuwe scheikunde praktikale voorlezingen te houden; dan, zijne steeds toenemende praktijk en bijzondere omstandigheden beletteden hem dit, totdat hij eindelijk in den winter van 1798 hiermede een aanvang maakte, na zich uit de fabriek van den heer Onder de Wyngaart Canzius, te Delft, de beste en fraaiste werktuigen te hebben aangeschaft. In eene hervatte cursus van drie volgende winters behandelde hij uitvoerig al de bekende eigenschappen der verschillende gaz-soorten, de calorimetrie, de endiometrie, de zamenstelling | |
[pagina 262]
| |
en ontbinding van het water en de gazometrie. Van zijnen letterkundigen arbeid zijn, behalve eenige zonder zijnen naam uitgegeven stukjes in periodieke schriften en werken van geleerde genootschappen, bekend, zijne door het geneeskundig genootschap Servandis Civibus met zilver en goud bekroonde verhandelingen over de vergiften (die door hem reeds als student te Groningen geschreven is), en in hoe verre men bij gebrek van de Apotheek met kelder en keuken de vereischte geneesmiddelen ook tegen de zwaarste ziektens en kwaalen, zo in als uitwendig zou kunnen bekomen, mits uitzonderende kina, kwik, opium, staal, delfzúúren, rhabarber en ipecacoinha. Hij overleed te Dordrecht den 16 Julij 1801.
Zie J. Bodel, in Konst- en Letterb. 1801, No. 27; Schotel, Ill. School, bl. 137. |
|