Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 11
(1865)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 246]
| |
vorming, oefende zich op de Latijnsche school te Zutphen, en voleindigde zijne letterkundige studiën, onder leiding van den hoogleeraar Herman Bosscha, aan de hoogeschool te Harderwijk, waarna hij eerst rector in zijne geboorteplaats, vervolgens (1807) conrector aan het Veluwsche gymnasium en (1816) rector te Zwolle werd. Hij was een der eersten, die den zoo nuttigen tabellarischen vorm en de daarbij in verband staande theorie der Grieksche declinatiën en conjugatiën bij ons invoerde, waardoor hij, met het vertalen der werken van Jacobs, Döring en Thiersch, in ons vaderland, aan het onderwijs, vooral van het Grieksch, een geheel nieuwe en zeer groote dienst heeft bewezen. Ook leverde hij eenige bijdragen in de Acta literaria van het Provinciaal-Utrechtsch genootschap. Hij had een open en rondborstig karakter, droeg met onverschrokkenheid en geduld rampen, waar onder duizenden zouden zijn bezweken, had een deelnemend hart voor het lijden van anderen en hielp zijne medemenschen met onbekrompene weldadigheid. Zijne groote verdiensten bezorgden hem honoris causâ het doctoraat in de letteren. Ook was hij lid der provinciale commissie van onderwijs in Overijssel, en lid van het Prov. Utr. Genootschap. Hij huwde freule E.C. Raab van Cansteyn, die hem 8 kinderen schonk en welke hij drie jaren overleefde. Hij stierf den 13den van hooimaand 1834, in den ouderdom van 53 jaren. Zijn stoffelijk overblijfsel werd door onderwijzers en zijne ambtgenooten naar de laatste rustplaats gebragt, waar de conrector der Latijnsche school H. Wijgmans Snel, eene treffende aanspraak hield.
Zie Konst- en Lett. 1834. No. 10; Aanh. op Nieuwenhuis. Bouman, Gesch. der Geld. Hoogeschool, D. II. bl. 569. |
|