[Laurens]
LAURENS de schoenmaker, van Bergen in Heuegouwen, werd in 1556 met eene Jan Fassacu, gevangen genomen, wijl zij de schriftuur lazen, en zonder dat ze verhoord waren, veroordeeld om onthoofd te worden. Toen Laurens zijn vonnis hoorde, sprak hij tot de regters: ‘Myn heeren, ghy zyt grooteliex verdcolt, dat ghy met vyer ende sweert Godts Woort meynt uyt te roeyen, dwelck doch ceuwichlick blyft.’ Toen zij dit hoorden en ontdekten, dat hij ‘altyt beter ende beter ghemoet wert,’ licten zij, ofschoon er een schavot opgerigt was om hem te onthoofden, een vuur aanleggen met bedreiging hem te verbranden ‘waert dat hy veel woorden maeckte.’ Hij is, den Heer lovende en prijzende, naar het schavot gegaan en onthoofd.
Zie A. van Haemstede, Martelaarsb. bl. 377.