cept, dat hem (schrijft te Water) waarschijnlijk de lust zal vergaan zijn, om zijn opzet te willen doorzetten. Bij omwending der zaken werd hij eerst door den magistraat van de dienst geweerd, en in 1619 door de Synode van Zuid-Holland afgezet, hebbende, gelijk hij zeide, reeds voor zijn magistraat een acte van stilstand in de kerkdienst geteekend. Hij behoorde tot de leden der vergadering der Remonstranten te Rotterdam, den 5den Maart 1619 bijeen gekomen, ten einde de lidmaten en kerken van de gemeente der Remonstranten, zooveel mogelijk was, bij de zuivere leer der waarheid, die naar de godzaligheid is, te behouden, voor verstoring te behoeden en in onderlinge vrede en eenheid te verbinden.
Wegens deze vergadering werd hij den 19den Julij met zes andere predikanten gebannen en naar Waalwijk gevoerd.
Hij vertoefde eenigen tijd te Antwerpen, en ging van daar met Grevinkhoven, in commissie, naar 's Bosch, (16 Aug. 1619). In 1621 was hij wederom in het land, en in Maart 1622 werd hij in zijn huis te Rotterdam scherp, doch te vergeefs, gezocht. Nadat de conspiratie tegen den prins ontdekt was, vertrok hij eerst uit het land, en verzocht daarna de acte van stilstand te teekenen, 't geen hem werd geweigerd (1623). Hij werd door de vergadering in de schuilplaats, benevens Bowius, Hollingerus en Sapma, tot classicale gedeputeerden aangesteld en hem, in commissie met twee anderen, de bediening van Hoorn opgedragen. In 1630 vervulde hij die van Rotterdam. In de vergadering van 16 October 1631, werd hij tot een der zeven gecommitteerden gekozen, tot voorziening der kosten, en 27 Februarij 1632 predikant te Rotterdam. In 1634, 1644, 1654, 1661 werd hij tot directeur benoemd. Den 2den December 1667 werd hij, op zijn verzoek, uit de dienst ontslagen, en overleed den 24sten October 1669. Zijn zoon Samuel werd in 1649 proponent en in 1650 predikant te Rotterdam, waar hij 5 November 1682 stierf.
Hij voorzag in 1640 het Chr. Onderwijs met schriftuurplaatsen aan de kanten en schreef:
Christelijke aanleidinge tot vrede en onderlinge verdraagsaamheit over de hedendaagsche verschillen, Rott. 1611.
Leidsman ter zaligheit ofte Stichtelijke Rijmgedigt over de Historie des lijdens en stervens en der begravinge onzes Heren Jezu Christi, 1626. 4o.
Zie Brandt, Hist. der Ref.; Cattenburg, Bibl. Rem. bl. 101; Tideman, De Rem. broed. bl. 29, 31, 47, 50, 52, 366. Glasius, Godg. Ned. Afl. VII; Kist en Royaards, Arch. voor Kerk, Gesoh. inzond. in Ned. D. VII. bl. 3. Nav. D. IX.