Brielenaars ontdekten. Want deze, de bevelhebbers van verscheidene Hollandsche schepen van den toeleg onder de hand, verwittigd, en de noodige onderrigtingen gegeven hebbende, vielen de Hollandsche schepen de vloot van la Motte onverhoeds aan en maakten er zich genoegzaam geheel meester van. Geen geringe afbreuk was hem te voren, kort na zijn afval, toegebragt door den heer la Noue. Na zich van St. Omer te hebben meester gemaakt, lag het volk van la Motte omtrent Duinkerken gelegerd. Hier overviel hem la Noue, versloeg twee honderd en vijftig man, dreef de overigen op de vlugt, en belette hem, gelijk ook den heer de Montigni, het stroopen en brandschatten ten platten lande.
In 1587 was la Motte tegenwoordig bij het beleg van Sluis. Het bewind over de genaakgravingen voerende, bekwam hij een zware wond, die in 't eerst gevaarlijk geacht, doch later niet doodelijk bevonden werd. In 1595 maakte een musketschot in het beleg van Dourlans, een einde aan zijn leven.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XI. bl. 283 (869) B. XIII. bl. 78 (17), 91 (35), 99 (46) 100 (48), B. XIV. bl. 164 (137), B. XVIII. bl. 12 (371), B. XXXII. bl 6, 7, 8 (10, 12), 29 (38); Hooft, Ned. Hist. (Register); van Meteren, Ned. Hist. B.X. fol. 161 vs. 162; Kok, Vad. Woordenb. D. XXII. 17, 18; Wagenaar, Vad. Hist. D. VII. bl. 166, 243, 269, 271, 277, 304, 489, D. VIII. bl. 77, 409, 423.