| |
[Jean de Labadie]
LABADIE (Jean de) of de la Badie werd den 10den Februarij 1610 te Bourges in Guienne geboren. Zijn vader, afstammeling van een adelijk geslacht, gewoon edelman des konings en gouverneur van die stad, bestemde hem tot de regtsstudie, om hem later een of ander staats of regterlijk ambt te doen bekleeden, en zond hem, zeven jaren oud, naar het Jezuiten collegie te Bourdeaux. Hier vond de behoefte van den vatbaren knaap naar grondige kennis en naar voedsel voor zijne levendige verbeelding, spoedig bevrediging, en het kostte de vaders, die groote verwachting van hem hadden opgevat, luttel moeite hem voor den geestelijken stand in hunne orde te winnen.
Naauwelijks had hij zich echter op de godgeleerdheid beginnen toe te leggen, of hij zag met smart en verbazing, dat hetgeen men hem onderwees, niet overeenkwam met hetgeen God hem door Zijn Woord en Geest geleerd had, inzonderheid in de stukken der voorverordenering, der genade en onmagt van den mensch; en al hetgeen er van afhangt, terwijl de ijdele en domme schoolsche wijze, op welke hij de goddelijke waarheden hoorde behandelen of in de hem ter hand gestelde boeken las, hem met droefheid en afkeer vervulde. Hij kon echter niet besluiten de orde te verlaten, voor hij krachtige pogingen had aangewend om haar te hervormen. De Jezuiten, zich in
| |
| |
hunne hoop bedrogen ziende, dat zijne uitstekende talenten tot verheerlijking hunner orde zouden worden aangewend, ontvlamden in gloeijenden haat en zwoeren zijn verderf. Welhaast kwam er bij den raad van den aartsbisschop te Bourdeaux een klagt tegen hem in, dat hij heimelijk calvinistische gevoelens koesterde, en sluiksche plannen van hervorming voedde, dweepachtige gezigten voorgaf, en vijandschap tegen de monnikken openbaarde. Labadie verscheen om zich te verantwoorden, en verdedigde zich zoo, dat zijne vijanden beschaamd stonden. Vrijgesproken en met magt om in alle plaatsen van het aartsbisdom te prediken en met alle vrijheid te leeren, verliet Labadie de raadszaal. Hij scheidde zich echter toen van de Jezuiten af, verliet de orde, sloot zich aan de vaders van het oratorium en trad te Parijs als hervormer op. Toen echter de Jezuiten hem ook daar geen rust gunden, voegde hij zich bij de Jansenisten. De bisschop van Amiens, een zijner bewonderaars, bood hem een kanonniks-plaats aan, zoo hij aan het hervormen in het bisdom wilde arbeiden. Labadie vertrok naar Picardië, maar, gedurende de zes of zeven jaren die hij daar doorbragt, werkte en predikte hij in zoo antiroomschen geest, den paus zelfs den antichrist noemende en den bijbel verspreidende, dat de Jezuiten allerlei klagten aanhieven, en na den dood van Richelieu, door hunne bemoeijingen zijn verblijf te Amiens onveilig maakten. Hij begaf zich nu naar Port Royal des Champs, waar hij het eerst met de werken van Calvijn bekend werd. Meermalen zocht men hem te Toulouse gevangen te nemen. Nu week hij naar Montauban, en hier, waar het protestantismus heerschende was, inniger daarmede bekend geworden, verliet hij de roomsche kerk en deed den 16den October 1650 belijdenis van de leer der hervorming. Na een en een half jaar aldaar ambteloos doorgebragt te hebben, werd hij aldaar buitengewoon leeraar en rector der universiteit. Na een
verblijf van zeven jaren, moest hij, ten gevolge van eenen fellen strijd met den bisschop en de monniken over het begraven van een protestant, Montauban en Frankrijk verlaten, en begaf zich naar Oranje, waar de gemeente hem eenstemmig tot haren herder en leeraar beriep. De bedreiging dezer stad door Lodewijk XIV, dwong Labadie om (1659) gehoor te geven aan de Fransche gemeente te Londen om tot haar over te komen. Op den weg derwaarts, werd hij te Genève, gelijk 123 jaren te voren Calvyn, door den raad, de leeraars en de gemeente opgehouden, ernstig tot prediken uitgenoodigd, en, met toestemming der Londensche kerk, tot leeraar benoemd. Groot was de invloed, dien hij daar uitoefende. Het was alsof er eene geheele omkeering plaats vond. De kerken waren gevuld met belangstellende hoorders, de herbergen ledig, regt en geregtigheid strenger gehandhaafd, de zondag niet langer geschonden, de handel
| |
| |
eerlijk gedreven en vroegere verkeerdheden geboet en verbeterd.
Ondertusschen was ook de naam van Labadie in ons vaderland doorgedrongen. Zijne schriften werden vooral door de Voetianen met graagte gelezen, terwijl de broeder van de geleerde Anna Maria van Schurman, met den hoogsten lof sprak van hetgeen hij omtrent den ijverigen leeraar te Genève gehoord en gezien had. Voetius, Essenius, Hoornbeek, Lodenstein, jonkvrouwe Schurman, waren hoogelijk met hem ingenomen, en in 1666 werd hij door de Waalsche gemeente te Middelburg beroepen. Te vergeefs waren de pogingen te Genève om den zoo geliefden leeraar te behouden. In zijne benoeming een goddelijke roepstem ziende, vertrok hij, in gezelschap van eenige Waldenzen, die zich naar de Paltz begaven en van zijne vrienden Yvon en du Lignon, waarbij zich te Heidelberg Menuret voegde, naar Nederland. Met onbeschrijfelijke vreugde en zusterlijke omhelzingen werden zij door Anna Maria van Schurman in hare woning te Utrecht ontvangen. Weldra was het gerucht hunner aankomst door de gansche stad verspreid; hoogleeraren, doctoren, predikanten en vele anderen, die de godzaligheid lief hadden, en onder deze Voetius, Essenius, Nethenus en Lodensteijn, kwamen hem begroeten. Ongeveer tien dagen bleef Labadie te Utrecht. Zij verliepen onder de belangrijkste gesprekken over de dingen, die het koningrijk Gods aangaan, over het gewigt van het leeraarambt, den toestand van het Christendom, van de nederlandsche kerk, hare dringende behoefte aan hervorming. Voet en Lodensteijn betwijfelden het, of de wereld wel ooit uit de kerk zou kunnen gedreven worden. Labadie achtte het niet slechts mogelijk
maar zeker, zoo men slechts geen slappe handen, geen trage knieën had, met kracht het onkruid uit den akker des Heeren werd gerukt.
Met hooggespannen verwachting werd hij te Middelburg ontvangen, en men verdrong zich om den beroemden prediker te hooren. Hem zelven werd de toestand zijner gemeente en die der Nederlandsche hervormde kerk weldra duidelijk. Men sprak veel over de heerschende kerktwisten, maar hier onder schuilde dikwijls volslagen onkunde van hetgeen noodig was te weten, terwijl er een wezenlijk gebrek aan godsdienstig leven bestond. Labadie besloot, gelijk hij in Frankrijk en Zwitserland gedaan had, ook in Nederland als hervormer op te treden. Zulks nam de Nederlandsche leeraars weinig met hunnen nieuwen ambtgenoot in. Zij scheidden zich meer en meer van hem af, en eindelijk bleef hij alleen. Reeds had hij, door den algemeenen bijval zijner prediking, vele zijner ambtgenooten tegen hem ingenomen; zulks verminderde niet toen hij op de Synode te Heusden niet verscheen. Hij was echter op de vol- | |
| |
gende Synode te Amsterdam tegenwoordig en hield er zelfs eene synodale predikatie over Hand. XX:28 en eene vrij strenge toespraak. Hem werd toen de Waalsche belijdenis ter onderteekening aangeboden. Die niet kennende, stootte hij op de uitdrukking dat de Heer geleden had, ‘sur l'autel de la croix.’ Daar dit hem te Roomsch klonk, weigerde hij de belijdenis voor zij verbeterd was, te onderteekenen. Hierop werd hij van ongehoorzaamheid en weerspannigheid beschuldigd. Op de eerstvolgende synode werden die beschuldigingen verbreed en men besloot ze op de aanstaande synode nog breeder te behandelen, en hem naar bevinding van zaken voor korteren of langeren tijd te schorsen. Op verzoek der Middelburgsche regering kwamen echter de Zeeuwsche staten tusschen beide, en om hunnentwil dreef het dreigend onweêr af. Hiermede zou de zaak welligt geëindigd en Labadie voor zijne gemeente en de geheele Nederlandsche kerk behouden zijn, indien er geene gebeurtenis plaats had gehad, die van den grootsten invloed was op zijn volgend
leven. Hendrik Meijer, geneesheer te Amsterdam, had in 1666, hoewel zonder naam, een werk uitgegeven, waarin hij betoogde dat de wijsbegeerte de uitlegster was der Heilige Schrift. (Philosophia sacrae scripturae interpres). Dit geschrift had geen kleine beroerte in kerk en staat verwekt, en reeds waren Ooccejus en Heidanus van hooger hand gelast om het met bondige redenen te weêrleggen, toen de Utrechtsche predikant Wolzogen een tegenschrift in het licht gaf, waarin hij, in plaats van Meijer te bestrijden, beweerde, dat men, om den Bijbel wél te verstaan en uit te leggen, niet de verlichtende werking van den Heiligen Geest, maar alleen taal- en oudheidkunde behoefde; dat men geenszins moet gelooven eene uitspraak der H. Schrift te zijn, hetgeen men meent tegen de rede te strijden en dat het pligt is Gods Woord zoo te verklaren, dat de zin er van niet strijdig zij tegen hetgeen Hij zelf leert in de Natuur; sprekende voorts alleen van een natuurlijk, nooit van een geestelijk licht, afdalende van den Geest Gods, die alleen in alle waarheid leidt (de scripturarum interparte, contra exercitatorem paradoxum 1668). Een heir van tegenschriften stormde op Wolzogen los. Labadie klaagde bij den Waalschen kerkeraad van Middelburg over de verregaande onregtvaardigheid van het geschrift en op zijnen aandrang besloot men eene beschuldiging tegen hem op de synode in te dienen. Deze werd in September 1668 te Naarden gehouden. Het boek van Wolzogen werd ter sprake gebragt. Hevig werd er over getwist. Niet weinigen veroordeelden dit werk, en het was, bij stemming, het oordeel der vergadering dat Wolzogen's arbeid hoogst regtzinnig was; ja, men begeerde dat Labadie en de Middelburgsche kerkeraad den Utrechtschen
leeraar openlijk op de synode in zijne eer zoude herstellen.
| |
| |
Hiertoe verklaarde Labadie zich niet gemagtigd en verliet diep verontwaardigd de vergadering. Nu keerde men de wapens tegen Labadie, over wien men nog andere redenen van ontevredenheid meende te hebben, en suspendeerde hem en zijnen kerkeraad. Daar toen noch de een, noch de ander wilde gehoorzamen, zette zij beide voorloopig af, en de staten van Zeeland bevestigden dit vonnis. Smeekschriften en jammerklagten werden er uit het midden der gemeente den gevierden leeraar gezonden, jammerklagten over den nood der kerk, smeekschriften om zich te onderwerpen; nog had de synode immers het vonnis niet bekrachtigd; maar Labadie wilde van geen gehoorzamen weten; hij had naar Gods Woord en zijne conscientie gehandeld, hij kon den man, wiens boek hij in gemoede voor een zamenweefsel van dwalingen en onheilige leeringen, een Arminiaansch, Palagiaansch, kettersch, atheïstisch geschrift hield, de kroon niet op het hoofd plaatsen. Zoo lang de gemeente hem hooren wilde, en nooit was de toeloop grooter, zou hij prediken, ja hij had den moed, toen een classis-broeder die in zijne plaats moest optreden, het H. Avondmaal zou bedienen, des morgens te zes ure met eene groote schare van vrienden naar de kerk te gaan en zelf het uit te deelen. Eindelijk werd hij in 1669 door de Waalsche synode, te Dordrecht gehouden, benevens Yvon, die tot zijn helper beroepen was, en de Middelburgsche kerkeraad afgezet, aan du Lignon en Menuret de kansel verboden. Na zijne afzetting verzamelde Labadie te Middelburg eene kleine gemeente, voor welke hij predikte en het Avondmaal bediende. Eindelijk besloot de Middelburgsche regering, daar de onlusten en verdeeldheden dagelijks toenamen, Labadie en de zijnen uit de stad te bannen. Zoodra had zulks de magistraat te Veere niet vernomen, of hij besloot, met overleg der Nederduitsche en
Schotsche kerkeraden, aldaar eene Waalsche gemeente te stichten en Labadie en Yvon tot predikanten te beroepen. Ofschoon Labadie hier in het Fransch predikte, behoorde hij echter niet tot de gemeenschap der Waalsche kerk. Op aanzoek der Middelburgsche regering bevalen de staten van Zeeland aan den magistraat van Veere den prediker uit de stad te verwijderen. Hoewel deze dit weigerde, vroeg en verkreeg echter Labadie zijn ontslag, en vertrok in 1669 met zijne vrienden en vele ingezetenen van Middelburg en Veere naar Amsterdam, waar hij eene gemeente stichtte, die den naam droeg van Nieuwe Kerk, terwijl Yvon, du Lignon, Menuret en anderen naar elders gezonden werden, om haar uit te breiden. Anna Maria van Schurman, de drie gezusters, en meer aanzienlijken voegden zich bij deze nieuwe kerk. Voetius, Essenius en anderen, die de handelingen der Waalsche synode hadden afgekeurd, waren echter nu overtuigd, dat Labadie een scheurmaker en een verstoorder van de rust der
| |
| |
kerk was geworden; zelfs liet de grijze Voetius den 30 October en 13 November 1669 eene dissertatie de ecclesiarum separatarum unione et syncretismo tegen hem verdedigen. Labadie gaf hierop een scherp geschrift in het licht, dat door Voetius met waardigheid werd beantwoord. Terwijl kerkeraden, classen en synoden in Holland en Zeeland ernstige vertoogen bij de regering inleverden, en maatregelen namen om de Labadistische en Separatistische conventikulen te weren; de predikstoelen daverden van ‘'t geschemp en gesmaad tegen de nieuwe kerk; de boekwinkels waren gevuld met allerlei schriften voor en tegen de Labadisten en allerlei pasquilles, vuilaardige schimpschriften op de Labadistische zumenwoning, leer en prediking onder den burgers verspreid werden; nam het getal der toehoorders van Labadie, zelfs uit de deftigste standen, dagelijks toe. Eindelijk besloten de Labadisten vrijwillig eene stad te verlaten, die hen niet langer eene veilige schuilplaats aanbood. Eerst dachtten zij met Antoinette Bourignon op het eiland Noordstrand in Sleeswijk eene kolonie te stichten, doch van dit denkbeeld teruggekomen, en onzeker werwaarts zich te begeven, kregen zij eene minzame uitnoodiging van de prinses van Boheme, Elisabeth, abdis van het vorstelijke, vrij-wereldlijke, keizerlijke rijksstift Herford om derwaarts te komen. Ook hier had de kleine gemeente, die in dweepzucht toenam, met vele moeijelijkheden te kampen. Labadie vertrok hierop met een deel er van naar Altona, waar hij, den 6 Februarij 1674, door een hevig kolijk overvallen werd en den 13 Februarij ontsliep.
Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijze het licht.
Hij schreef:
Introduction à la piété dans les Mystères, paroles et ceremonies de la Messe, Amiens, Charles de Gouy, 1640.
Odes Sacrées sur le très-adorable et auguste Mystère du S. Sacrament de l'Autel; par Jean de Labadie, Prestre et Chanoine de S. Nicolas d'Amiens. Amiens, Gilles Gouy le Jeune, 1642.
Lettre de Jean Labadie, (gedagteekend Août 1647). Men vindt uittreksels van dezen brief, waarin Labadie zich verdedigt tegen de verdenking van het Calvinisme te zijn toegedaan, bij Antoine Arnauld, Lettre d'un Docteur en Théologie à une personne de condition et de piété, sur le sujet de l'apostasie du Sieur Jean de Labadie; du 1 Mars 1651 in 4o. z.n.v. pl. en in Défense de la piété et de la foy de la Sainte Eglise Catholique, Apostolique et Romaine, contre les mensonges, blasphèmes et impiètez de Jean Labadie, Apostat; par le Sr. de Saint Julien, Docteur en Théologie, c.d. par Godefroi Hermant, Chanoine de Beauvais, Paris, 1651 in 4o. Men vindt ook in dit laatste geschrift p. 183 suiv.
Lettre de Jean Labadie à M. le Caron, Avocat d'Amiens, gedagt. Vendredi 30 Août 1647.
Response à un recueil d'articles faussement imputez à M. de Labadie, gedeeltelijk in Défense, etc. p. 121.
| |
| |
Journal de Jean Labadie, onuitgegeven, waarvan men uittreksels vindt in de onder No. 3 aangehaalde geschriften.
Déclaration des sentimens de Jean Labadie, cy-devant Prestre, Prédicateur et Chanoine d'Amiens, Montauban, Philippe Braconier, 1651.
Lettre de Jean Labadie à ses amis de la Communion Romaine, ensuite de sa Déclaration, 1651. 12o.
La Pratique des deux Oraisons mentale et vocale; contenue en trois Lettres, Montauban, 1656 in 12o.
Lettre d'adieu à l'Eglise d'Orange, 1660 in 12o.
Jugement charitable sur l'état présent des Juifs, Amst. 1666 in 12o.
Déclaration de Jean de Labadie, contenant les raisons qui l'ont obligé à quitter la communion de l'Eglise Romaine, pour se ranger à celle de l'Eglise Réformée, Genève, 1666. 12o. Mogelijk eene vermeerderde uitgaaf van No. 7.
Triomphe de l'Eucharistie, ou la vraie doctrine du S. Sacrament, Amst. 1667, 4o.
Les divins Herauts de la Pénitence au monde, Amst. 1667 in 12o.
Le véritable Exorcisme, ou l'unique effectif moyen de chasser le Diable du monde Chrestien, donné par Jésus-Christ, Nostre Seigneur au chap. 9 de St. Marc, et reduit en méditation pour un Jour de Jeûne, Amst. 1667. in 12o.
Le Jeûne Religieux.
L'idée d'un bon pasteur et d'une Eglise, ou sermon sur le 28 verset du chap. XX des Actes, Amst. 1667. in 12o.
La Réformation d'Eglise par le Pastorat, contenues én deux lettres Pastorales, éscrites par Jean de Labadie, Middelburg, 1667-1678. 2 vol. in 12o.
Première Lettre, qui a servi d'occasion et de matière aux deux précedentes, in 12o. z.j.
Le Héraut du grand Roy Jésus, ou Eclaircissement de la doctrine de Jean de Labadie, sur le regne gtorieux de Jésus Christ en la terre, Amst. 1667. in 12o.
L'Arrivée Apostolique aux Eglises, représentée par celles de l'Apostre S. Paul aux Eglises de Rome et de Corinthe, ou Sermons de Jean de Labadie, Middelb. 1667. in 12o. z.n.v.d.
Censura libri de Interprete Scripturarum, 1668. in 12o.
Manuel de Piété, ou Prières pour l'usage de l'Eglise Wallone de Middelbourg, Middelb. 1668. in 12o.
Le discernement Ecclésiastique, bornée á l'Escriture et par elle, pour servir d'apologie à celle de l'Eglise Wallone de Middelbourg en ses affaires par Jean de Labadie, Amst. 1668. in 12o.
Traité Ecclésiastique, propre de ce temps, selon les sentimens de Jean Labadie, de l'Exercice Prophètique, selon S. Paul, au chapitre 14 de sa première Epistre aux Corinthiens, sa liberté, son ordre et sa pratique, Amst. 1668. in 12o.
Traité de saison, Ecclésiastique et Théologique tout ensemble, des Censures réelles Ecclésiastiques, Suspensions, Interdictions, ou Excommunications; pour servir de preuve convainquante de la nullité de la Suspension, laquelle Mrs. les Députez du Synode Wallon tenu à Leyde le 14 Septembre 1667, ont fait de M. de Labadie,
| |
| |
Pasteur, ayant prétendu faire une classe le 10 d'Octobre à Middelbourg, Amst. 1668. in 12o.
Extrait de quelques Propositions scandaleuses, touchées dans le livre du Sieur Louys Wolzogen, Ministre. intitulé L'Interprète des Ecritures, censurées par l'Eglise Wallone de Middelbourg, et prouvées telles, qu'elle les a dénoncées aux Synodes Wallons de Flessingue et de Naerden, l'an 1668. in 12o.
Lettre apologétique circulaire de l'Eglise Wallone de Middelbourg aux conducteurs des Eglises Wallones des Provinces-Unies, Middelb. 1668. in 4o.
Quatorze Remarques importantes sur le Jugement, prononcé par le Synode Wallon tenu à Naerden le 5 de Septembre 1668, contre le Sieur de Labadie, et le consistoire de l'Eglise Wallone de Middelbourg, au fait de sa Dénonciation contre le livre du Sieur Wolzogue, qui a pour titre: de Interprete Scripturarum, in 12o.
Réponse au Libelle diffamatoire d'Henry du Moulin, in 4o. z.j.
Cinq Actes importans du consistoire de l'Eglise Wallone de Middelbourg, 1668. in 4o. z.n.v. pl. en dr.
Cas de Conscience sur le Ministère ou Pastorat, comme il s'exerce à présent, 1668. in 4o. als boven
Déclaration Chrétienne et sincère de plusieurs membres de l'Eglise, contre le Synode, dit Wallon, la Haye, 1669. 4o.
Protestation de bonne foy, in 4o. z.j. en pl. (1669?)
Déclaration du Corps de l'Eglise Wallone de Middelbourg, de ce qu'ils ont fait au Synode Wallon de Dordrecht, Amst. 1669. 8o.
Lettres du Synode Wallon à Messieurs d'Utrecht, touchant l'approbation du livre de Louys Wolzogen, avec des Notes de Jean de Labadie, Amst. 1669. 4o.
Nouvelle Conviction manifeste des Calomnies etc. 1670. in 4o. z.n.v. pl.
Points fondamentaux de la vie vrayement chrestienne, Amst. 1670. in 12o.
Le Chant Royal du Roy Jésus-Christ, dont l'argument est pris du livre de l'Apocalypse, Amst. 1670. in 12o.
Abrègé du véritable christianisme Théologique et Pratique, ou Recueil de Maximes Christiennes, tant de foy, que de piété et de conduite spirituelle, Amst. 1670. in 12o.
Les Entreliens d'Esprit du Jour Chrestien, Amst. 1670. in 12o.
Les Satires Décades des Quatrains de piélé Chrestienne, touchant la connaissance de Dieu, son honneur, son amour, l'union de l'Ame à luy, Amst. 1671. in 12o.
L'Empire du S. Esprit snr les Ames, Amst. 1671. in 12o.
Apologie pour les Eglises Wallones de Middelbourg et de Rotterdam, in 12o.
Le Renoncement à soy même, pour se donner entièrement à Dieu, in 12o.
Traité du soy, ou le Renoncement à soy mesme pour la petite Eglise, Herfort in Westphalen, 1672. in 12o.
Veritas sui Vindex; seu solemnis Fidei Declaratio Johannis de Labadie, Petri Yvon, Petri du Lignon, Pastorum in suo, et integrae Ecclesiae, cui ministrant, quamque secundum Deum
| |
| |
dirigunt nomine, jam ante edita, nunc vero ancta, asserta, confirmata, atque objectionibus D. Hundii, D. Ad. Pauli et sex scotorum concionatorum in Hollandia exulum vindicata, Herford, 1672.
Justum Judicium de justâ bonorum a malis, quod ad Communionem Ecclesiasticam attinet, secessione; auctore Daniele Jonâ Beda, (Anagr. van J. de Labadie) separato Gall-Germ-Belg-Anglico Neapoli (Neustadt) 1673. in 12o.
Sanctum et necessarium scisma Danielis Jonae Bedae.
Abrégé du véritable Christianisme, ou Recueil des maximes chrétiennes, Amst. 1685. 2e dr.
Fragmens de quelques Poésies et sentimens d'esprit de M. Labadie, Amst. 1678. in 12o.
In het Nederduitsch.
Kort Begrip van 't rechte en ware Christendom, of gewigtige grondregels, betreffende beyde het recht christel. geloove en de ware Godsaligheyt. Den 2den Druck, Amst. J. van der Velde, 1685. kl. 8o.
Geestelijcke Tijdkortingen van den christelijken dagh. In het Nederd. overgezet door A.V.W. Amst. 1664. 8o.
Practycq des tweederleye Gebeds.... in het Nederd. overgezet door Abr. Godart, Utr. Henr. Versteegh. 1666. 2e dr. 8o.
Versameling van eenige gewichtige gront-regels der Christelyke leere, in 't Nederd. vertaalt door Pet. Heringa, Amst. Joan van Someren, 1666. 2e dr. In het Hoogd. door Kanzer, Begriff des Wahren Christenthums, 1696.
Wedergeboren of geen Christen, Amst. 1685.
De kunst van zig zelven te kennen, of een onderzoek der zedekunde, in 't Fransch beschreven door de Hr. J. Abbadie, en om zijne deftigheid vertaald door B.J.R.G. Rotterd. 1700. 2 d. 8o.
Over de afscheiding van goeden en kwaden, ten opzigte der kerkelyke vereeniging en gemeenschap.
Verklaringe van den suyverheyt des geloofs en der leere Joh. de Labadie, Petri Yvon en Petri du Lignon, Herders, enz. vert. door P. Sluiter, Herford, Laur. Antein, 1672. 3 deelen. 8o. Ook in het Hoogd. Declarations-Schrift, oder eine nehere erklaerung des glaubens Joh. de Labadie, Herford, 1671.
Triompheerende Godsdienst, Amst. 1726. 2e dr. 4o.
Christelyke Zedekunde, Amst. 1732. 3e dr. in 12o.
Zie de Woordenboeken van Saxe, Kok, Hoogstraten, Luicius, Nieuwenhuis, de Biogr. Univ.; Chaufepié, N. Dict. Hist. et Crit. op Labadie en Schurman; Levensbeschr. van voorn. Mannen en Vrouwen; Witto, Diar. Biogr. ad an 1673; Mém. du P. Niceron, T. XVIII. p 386-411; Supplément de l'abbé Gonjet, T. XX. pp. 140, 169; Moreri, T. VI. p. 60-64; Paquot, Mém. pour servir à l'Histoire Litt. des Pays-Bas, T. III. p. 535 seqq.; Mauduict, Hist. de Jean Labadie 8o.; Hist. de l'Archi-quaker Jean de Labadie, 1668. 8o. Hist. Cur. de la vie etc. de Jean de Labadie, la Haye, 1670; Korte Onderr.,
| |
| |
rakende den Staet en Manieren van Leven der Labad. 4o.; Relation touchant le P. Jean Labadie, au sujet de sa sortie de la Société de Jésus; Lettre du R.P. Antoine Labré, Prêtre, Religieux Solitaire, écrite au Sr. Labadie sur le sujet de sa prof. de la Religion Réform., à Bazas, par ordre de M l'Evêque, en gedrukt later te Parijs, 1651. in 4o.; Aris Charit. à MM de Genève touch. la vie du Sieur Jean Labadie, cy-devant Jêsuite dans la prov. de Guyenne et aprês Chanoine à Amiens, puis Jansén. à Paris, de plus Illuminê et Adam. à Toulouse, et ensuite Carme et Hermite à la Graville au dioc. de Bazas, et à présent Minist. au dit Genève. par Mauduiet, Lyon, Ant. Offray, 1664 kl. 12o.; Motifs qui ont obligé Ant. de la Marque de sortir de la maison de J. de Labadie, ou est découv. en même tems sa vie priv. et sa manière de enseigner. Amst. 1670. 12o.; Sifflet Jesuit. ou Abrégé du Galamat. pieus avec quoy l'Archiquâre Jean de Labadie attrapa les simpl. Espr. A.M. à Schurmans, Eucleria seu melioris partis electio, brevem relig. ac vitae ejus delineat. exhib. Altonae 1693, in het Holl. Eueleria of uitkiezing van het beste deel, Amst. 1684. Het tweede deel verscheen in het Latijn, Amst. 1685, in het Holl. ald 1684; Koelman, Poincten van
noodige Reform. Den Tabern. Gods ontdekt, of de ware en rechte Leere van de Kerke door Petrum Yvon; Essentia relig. patef., seu de doctrina genuina foederum Dei etc. auct. P. Yvon; Ontdekk. van de ware Religie enz. uit het Fransch van P. van Yvon, Amst. 1684; Catech. of Christel. Onderwijz. voorstellende de voorn. Waarheden des Gel. enz. door P. Dulignon, in syn leven herder, enz. Amst. 1683. 3 dln. (naar het Fransch); Yvon, van de wer. vercierselen of veroord. van de pracht der Wereld door de H. Schr. Amst. 1685; Dez. Getrouw Verh. van den staet en de laetste woorden en Dispos. sommiger personen, Amst. 1681; Koelman, Hist. Verh. nopens der Labad. Scheuringh en velerley Dwalingen; J. Stinstra, Waarsch. tegen de geestdrijverij enz. vert. door F. de Boissy; Dittelbach, Verval en Val der Labad. of derzelver leidinghe; Bibl. Brem. T. VIII. p. 1008-1015; Ypey, Gesch. der Sijst Godgel. D. III. bl. 77, Dez. Gesch der Christel. Kerk in de XVIIIe eeuw, D. X. bl. 390; Ypey en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. Kerk, D. III. bl 86-115 en Aant. bl. 55-70; Focke Sjoerds, Kort Vertoog van den Staat en de Gesch. der Kerke des N.T. bl. 511; v. Velzen, Introd. ad Hist. Eccles. N.T. T. III. p. 724; Comp. Eccles. Gothan. T. III. p. 273; Voetii, Hist. Polit. Eccles. T. II. p. 525, T. III. p. 913; Bescheiden
Kerkhervorm. bl. 15; Diest Lorgion, Gesch. der Christel. Kerk in Friesland, bl. 148, verv. H van Berkum, de Labadie en de Labad. Sneek, 1851. 2e dr. G.D.J. Schotel, Anna Maria van Schurman. Dez. De Winterkoning en zijn gezin. Glasius, Godgel. Nederl. o.h.w. M. Goebel, Gesch. des Ohrist. Lebens in den Rheinisch-Westphälischen Evangel. Kirche, T. II; Nederl Stemmen, D. II. bl. 82 volgg. Senebier, Hist. Litt. de Genève, p. 208. seqq. Catal. eener uiterst zeldz. Verzamel. van Holl. Bijbels, Psalmen. Pseunab., verzam. door F. Muller, bl. 84, 85 Cat. der Rem. Bibl. te Amst., bl. 93. Cat. de Crane, p. 18. Cat. v Voorst T. I. p. 169. Muller, Cat. van Portr. Aitsema, Saken van Staat en Oorl. D. VI. (Reg.); Basnage, Ann. des Prov. Unies, p. 52. W. à Brakel, Trouwh. Waersch. voor de Labad en haere dwal. Leeuw. 1683. Dez. Leer en Leyding der Lab. ontd. Rott. 1738. 2e dr. Dez. Onbill. en Verk. hand. geopenb.; Récit vérit. de ce qui s'est passé au Synode des Eglises Walonn. etc. assemblé à Dordr. le 20 Mars, Leyde 1669. 4o. Heringa, de Audit. p. 120. seqq. Martinet, Gesch. der Wer. D. V. bl. 64; Mollerus, Cimbr. Lit. T. III. p. 35; Wagenaar,
Vad. Hist. D. XIII. bl. 233; Hist. Tijdschr., Codex Diplom. T. I. p. 77; Scheltema in Let- | |
| |
teroef. 1804, D. II. bl. 609; Wagenaar, Beschr. van Amst. D. V. bl. 317; Galbanum Jésuit. ou Quintesse de la Subl. Théol. de l'Archicoâcre J. de L. met Le juste Eloge du Sieur Jean de Labadie, Cologne (Holland), 1668. in 12o. Eucl. sive Dessertatiun. de Stud. sacro et profano in Joannem de Labadie, Petrum Yvon et Annam Mariam à Schurman, Lipsiae, 1675. 12o. Jean Gabriel Drechklers, Bachelier de l'Acad. de Halle en Saxe; Hofsbach, Ph.J. Spener und seine Zeit, Berlin, 1828, Th. I. S. 92, 93; Arnolds, Kirch u Ketzer Hist. T. II. S. 1302-1339; Burmanni, Sylloge Epist. T. IV. p. 88; Burman, Traj Erud. p. 330; Eur. Savante, Jan. 1719 p 350; Joach. Fred. Fellerus, Trim. IX Monum. inedit. sect. III. A. 1717. p. 498-500; Mél. d'Hist. et de Littér. T. II. p. 14, 15, Edit. de 1700; Vie de St. Paul par M. Collet, T. I. p. 536, 537; Kist en Royaards, Ned. Arch. voor Kerk. Gesch. D. I. bl. 272, D. VIII. bl. 63; Mém. des Homm. ill. T. XXV. p. 20; Pope Blount, Censura celebr. Auth. p. 251; van Kampen, Gesch. der Ned. Lett. en Wetensch. Collot
d'Escury, Holl. Roem, D. I. A. bl 257 Rabus, Boekzaal van Europa, 1700, bl. 1 volg.; Muller, Cat. van Portr. |
|