Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 367]
| |
boren, maakte zich als geschiedschrijver, dichter en teekenaar verdienstelijk. Als geschiedschrijver kennen wij hem vooral uit zijne Beschrijving van Rotterdam, die op breede schaal door hem begonnen, doch niet bij zijn leven voltooid is. Als dichter onderscheidde hij zich meer door eene vernuftige vinding en sierlijke inkleeding, dan wel door hoog dichterlijke vlugt en stoute denkbeelden. De gedichten die van hem onder het oog zijn gekomen, (schreef Witsen Geysbeek), behelzen fraaije dichterlijke schilderingen, die door haren eenvoudigen tooi en nette schikking streelen en behagen. Men zou ze poëtische stillevens kunnen noemen. Er is iets bevalligs in zijne voordragt, zelfs van de eenvoudigste gedachten en spreuken, dat den lezer inneemt.’ Zijn dichtstuk ter gelegenheid van het derde eeuwgetijde der boekdrukkunst in 1740 (Lof der Drukkunst), behelst bij veel fraais en vernuftigs, veel wetenswaardigs en belangrijks. Volgens Kramm beoefende hij, gelijk meer andere oudheidkundigen, vrij wel de teekenkunst, en zou hij menig kasteel, slot en andere oudheden in ruïne door afbeelding voor verdere vergetelheid behoed hebben. Zoo bestaan er teekeningen van zijn hand van de sloten Spagen, Honingen en andere. Hij stierf in 't begin van Augustus 1777 in den ouderdom van 80 jaren, en werd in de Groote Kerk, in het middelpand No. 21, dus bij of onder het tegenwoordige orgel begraven. Zijn wapen was van zilver beladen met een klimmenden leeuw van azuur; het limier een fransche lelie. Zijn huwelijk met Maria van Zwieten, werd door Kortebrant bezongen. Bij den heer van Dam van Noodeloos bevindt zich een brief van 9 April 1734 aan Hoogvliet, benevens een vers van dezen aan hem gewijd, en zijn afbeeldsel met eenige dichtregelen er onder. Hij schreef: Lof der Drukkonst, Rotterd. 1740. 4o. Mengelpoezij, 2 d. 1740. 4o. De Nederlantsche Leeuw gekwetst door den vijandelijken inval der Franschen in Staats-Vlaanderen en hersteld door de verkiezing van Zijne Doorl. Hoogheit W.K.H.F. Prinse van Oranje, Rotterd. 1747. 4o. Tweede Eeuwgetijde der Rotterdamsche vrijheit, wegens den onverwagten uittogt der Spanjaarden op den 21e van Hooimaand des jaars 1572, met noodige Aanteekeningen, meest betrekkelijk de Oudheit der stad Rotterdam, getrokken zoo uit gedrukte als geschreven egte stukken, Rotterd. 1772. 4o. Beschrijving der Stad Rotterdam, bevattende derzelver Geschiedenissen, Gebouwen enz. Amst. 1789.
Zie van Reyn, Beschr. van Rott. Voorw; Witsen Geijsbeek, B.A.C. Woordenb. o.h.w. Kramm, Leven en Werk. der Holl. en Vlaamsche Kunstsch. o.h.w.; Navorscher, D. XVI. bl. 50; Arrenberg, Naamreg. o.h.w. Cat. van de Bibl. der Maatsch. van | |
[pagina 368]
| |
Ned. Letterk. D. II. bl. 126; Post, Gedichten, D. II. bl. 258; Aanhangsel op Nieuwenhuis Woordenb. van Kunsten en Wetensch. o.h.w. Catal. J. Schouten. bl. 36; Arrenberg, Naamr, |
|