[Willem Bartel van der Kooi]
KOOI (Willem Bartel van der) werd den 13den Mei 1768 te Augustinusga, een dorp in Friesland tusschen Leeuwarden en Groningen, geboren. Hij gaf reeds vroeg blijken van bijzondere geschiktheid tot de schilderkunst, daar hij, zonder eenig onderrigt, uit zich zelven reeds onderscheidene voorwerpen nabootste, eer hij nog de schrijfpen kon voeren. Dit gaf zijne ouders aanleiding hem teekenen te leeren.
Op twaalfjarigen leeftijd werd van der Kooi als leerling besteld bij Frans Swart, behangselschilder te Leeuwarden. Na aldaar een jaar doorgebragt te hebben, werd hij door den grietman Ubbo van Burmania aanbevolen aan den kunstliefhebber Johannes Verrier, solliciteur te Leeuwarden, die minzaam en hupsch van aard zijnde, gaarne jonge lieden onderwees en hen met zijnen raad bijstond. Van der Kooi had het geluk onder deze geteld te worden.
Hij verliet toen zijn behangsel-schilders winkel en legde zich gedurende drie jaren alleen op het teekenen, onder leiding en opzigt van den heer Verrier, toe, die hem inzonderheid naar pleisterbeelden deed teekenen. Hij beoefende daarbij het werk van onzen beroemden de Lairesse; was niet onervaren in de meet- en gezigtkunde en bevatte met weinig moeite de regels der doorzigtkunde, welke naderhand zijne geliefkoosde studie werd.
Nadat hij na verloop van drie jaren tot het schilderen met olijverw was overgegaan, en ook nog eenigen tijd het onderwijs van den landschapschilder H.N. Beekkerk genoten had, vertrok hij ter voortzetting zijner studiën naar Dusseldorp. Van daar teruggekeerd, werd hij in 1796 van zijne geliefkoosde bezigheid afgetrokken, door dien men hem tot secretaris van het district, waarin hij woonde, aanstelde, welken post hij, hoe ongaarne ook, op dringend aanhouden, inzonderheid van zijnen vader, die deze betrekking gedurende veertig jaren als gezworen klerk waarnam, verpligt was aan te nemen.
Eene betere hem passende werkkring werd hem in het zelfde jaar opgedragen en wel den post van praelector in de teekenkunde bij de Franeker hoogeschool, nadat hij dien van teekenmeester bij dezelfde inrigting geweigerd had. Hij bedankte toen voor het, ofschoon voordeeliger secretaris-ambt, en geraakte in 1811 bij de opheffing der hoogeschool buiten betrekking.