verwonderlijk keurig, fraai en natuurlijk; hij portretteerde de natuur. Ook wist hij het geheim om met zwartkrijt de natuur op het papier na te bootsen. Zijne studiën op het papier zijn fraai en in den klassieken toon. Men beschouwe slechts zijne landelijke tafereelen uit den omtrek van Dordrecht, b.v. Krabbenhof, Smitshoek, Develstein enz. en zijne Boomstudiën, Dordr. 1826, in plano, die door eene bekwame hand zijn gelithographeerd. Hij dong in 1818 naar den prijs bij de Maatschappij Felix Meritis te Amsterdam met een schilderij, een boomrijk landschap voorstellende. Daar de uitspraak der beoordeelaars verschilde, ging men tot eene tweede stemming over, waarbij zijn mededinger de gouden medaille ten deel viel. Alles galmde echter van den lof des Dordrechtschen kunstenaars; de officiele en andere bladen getuigden van zijne verdiensten en roem. De schilderij werd ten toongesteld, en dadelijk aangekocht door den kunstkenner de Haas, die daarenboven van der Koogh den voorslag deed, voor zijne rekening Italië te bereizen, slechts tot dankbaarheid eenige schilderijen begeerende. Ook de stukken die hij te Gent en Leuven en Amsterdam exponeerde, droegen algemeenen lof weg.
Op de Tentoonstelling te Amsterdam in 1826 zag men van hem een boomrijk landschap met runderen, op die van 1826 een hollandsch landschap met boerenwoning, op die van 1828 een Geldersch landschap met watermolen. Op de tentoonstelling te Dordrecht, bij gelegenheid der Feestviering van het vijftigjarig bestaan van het Genootschap Pictura, een boomrijk landschap op den middag, met figuren gestoffeerd. Bij den heer A. Vos te Dordrecht hangt van hem een landschap, verbeeldende het heerlijke dorpje Beek wanneer men van Nijmegen door Ubbergen naar dat Geldersch lustoord wandelt. Over dit stuk ligt een poëtische gloed, eene dichterlijke verspreiding van licht en schaduw, welker dartelheid tusschen het geboomte en op den achtergrond afgewisseld wordt, of liever ineensmelt met eene aangename weemoedigheid. Zijne morgen- en avondstonden zijn poëzy, zijn hymnen, lofzangen en gebed.’
In de woonkamer van Tollens te Rijswijk hingen drie landschappen Hoog- en Laag Elten voorstellende, zeer uitvoerig en fraai behandeld, van onzen van der Koogh, wiens album een gedicht van onzen volksdichter bezat.
Van der Koogh beoefende ook de theorie van zijn vak, vooral uit Fransche schrijvers. Ook was hij geen vreemdeling in de bouw- en ontleedkunde, de muziek enz. Twee jaren voor zijn dood werd hij krankzinnig en overleed den 19den September 1831, een gade en vier kinderen nalatende. Zijn portret in steendruk vindt men voor de Hulde aan de nagedachtenis van Adr. van der Koogh van Mr. P.S. Schull in zijne en van der Hoop's Bijdragen tot Boekenen Menschenkennis, D. I. St. I. Mengelw. bl. 17 volgg.