van nog geen zes maanden verwisselde met een anderen nog gewigtiger werkkring, namelijk dien van kommandant van het Indische leger. Als zoodanig nam hij in 1821 zelf het bevel op zich van de expeditie naar het in opstand zijnde Palembang, welke onderneming door den schitterendsten zegen bekroond werd. De Kock werd benoemd tot luitenant-generaal en kommandeur van de militaire Willemsorde. Nog grooter eer viel hem in 1822 ten deel door de benoeming tot luitenant-gouverneur over Neêrlandsch Indië, met bepaling dat hij, bij afwezigheid van den gouverneur-generaal, in afwachting van 's konings nadere beschikking, het opperbestuur op zich zou nemen. Toen nu de gouverneur-generaal van der Capellen in 1826 naar Nederland vertrok, droeg hij aan de Kock, onder den titel van waarnemend gouverneur-generaal, het bestuur over. Als zoodanig bestuurde hij tot 1830 den vermaarden strijd tegen den Pangeran Dipo Negoro en bragt dien tot een gewenscht einde. Hij had zich bij zijne onderhoorigen zoo zeer bemind gemaakt, dat de officieren van het Javasche leger hem een prachtigen met diamanten versierden degen aanboden, terwijl de ingezetenen van Batavia hem een rijk aandenken in zilverwerk schonken.
In Junij 1830 op verlangen des konings naar Nederland teruggekeerd, werd hij benoemd tot ridder-grootkruis van de militaire Willemsorde en verkreeg hij het militair opperbevel in Zeeland tijdens den oorlog met België. Hij legde in 1836 dat kommando neder, om in December van dit jaar de portefeuille van Binnenlandsche zaken te aanvaarden; zijnde hij intusschen, in 1835 in den Nederlandschen adelstand verheven, met den titel van baron.
In 1838 met het bestuur van de kanselarij der beide Nederlandsche orden belast, werd hij in 1840 ridder-grootkruis der orde van den Nederlandschen Leeuw, en bleef aan het hoofd van het ministerie van Binnenlandsche zaken tot 1841, toen hij tot minister van Staat benoemd werd. Hij was vervolgens nog lid van de eerste kamer der staten-generaal, terwijl in 1844 de ridderschap van Noord-Brabant hem een blijk van hare hoogachting schonk, door hem tot haren voorzitter te verkiezen.
De Kock overleed te 's Gravenhage op den 12den April 1845. Zijne afbeelding ziet het licht. Hij was in Indië gehuwd met Wilmina Louise Gertrade baronnesse von Bilfinger. Hij verwekte bij haar ééne dochter en vier zonen, die allen in hooge betrekkingen geplaatst zijn.
Wij kunnen niet verder uitwijden in den lof eens mans, ten wiens eere niet één gedenkteeken is opgerigt, en wiens naam alleen op Sumatra, door een fort, dat naar hem genoemd is, wordt in herinnering gehouden. Wij willen hier evenwel overnemen wat de heer Knoop ter zijner eere nederschreef en