‘Johan de Knuyt, was een van die mannen,’ zegt een geacht schrijver onzer dagen, ‘welke bij erkende groote verdiensten, niet vrij te spreken zijn van zekere dubbelzinnigheid in sommige handelingen, waaruit men ligt geneigd zoude wezen, gevolgtrekkingen te maken, die hunne eerlijkheid en trouw verdacht doen schijnen. Het is hier niet de plaats, om in eene ontwikkeling te treden van hetgeen men hem ten laste heeft gelegd, of om de redenen bloot te leggen, die hem den haat van velen in den lande hebben op den hals gehaald. Zijn gedrag bij den Munsterschen vredehandel is niet vatbaar voor eene oppervlakkige beschouwing, zijne verwikkeling met de Staten van Zeeland vordert een dieperen blik in de staatsgeschiedenis van dien tijd. Het gansche belangrijke leven van den edelen Zeeuw is en blijft un livre à faire.’ Wij vereenigen ons volkomen met deze uitspraak en kunnen den wensch niet onderdrukken, dat het eenmaal een onzer geleerden behagen mogt zulk een werk daar te stellen. Het zou onder anderen eene schoone bladzijde te lezen geven uit onze geschiedenis, het tijdstip waarop de gezanten van het kleine maar magtige Nederland den vrede sluiten zouden met een van deszelfs grootste vijanden, na een langen en bangen strijd.
Intusschen mogen wij hier de aanmerking niet terughouden, dat toen de raadpensionaris de Witt het berigt van het overlijden van de Knuyt ontving, hij kort daarna aan den ambassadeur Willem Nieupoort schreef: ‘Ick oordeele het overlyden van den Heere de Knuyt voor de gemeene saeke niet nadeeligh te sullen wesen, gemerckt deselve alle syne actien was aanleggende omme de Provincie van Zeelandt te disponeren, tot het nemen van een resolutie, strekkende tot designatie van den Jongen Heere tot 't kapteynschap-Generaal van de Unie enz.’ Teregt is het opgemerkt ‘dat dit schrijven voor de Knuyt ten gunstigste pleit en hem doet kennen als een man, die bij het hevigste woeden der partijschappen zich zelven gelijk gebleven is en, zelfs met opoffering van eigen voordeel, de zaak van het huis van Oranje, waaraan hij zoo veel verschuldigd was, nooit heeft verloochend.’
De bekende ambassadeur de Wicquefort moge zich ergens, welligt te sterk, ongunstig hebben uitgelaten over de manieren van de Knuyt ‘als zoude hij er uitgezien hebben om hem een cent te geven,’ hij bekende echter dat de Knuyt tot de gewigtigste handelingen gebruikt is, en dat hij van een stoutmoedigen, ondernemenden, geslepen en onvermoeibaren geest was.
Zie P. de la Pise, Tableau de l'Hist. des princ. d'Orange, p. 873-891; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. XI. bl. 6, 131, 196, 276, 277, 278, 404, 405, 415, 419, 451, 475, 488, D. XII. bl. 132; Brieven van de Witt, D. III. bl. 3; de la Ruë, Staatk. Zeel. bl. 66-72; Leven van Willem II. bl. 39, 138, 177, 299, 311; Lijst der ge-