van Nes van Meerkerk, na afloop van welke hij eenigen tijd te Parijs doorbragt.
In 1814 behoorde hij ook tot de notabelen, die naar Amsterdam werden opgeroepen, om, zonder motieven te mogen aanvoeren, over de constitutie te komen stemmen, van welke eer hij echter geen gebruik gemaakt heeft, het gevoelen van zijnen schoonvader, mr. C. de Gijselaar, deelende, dat een stemmen met Ja of Neen, eene loutere formaliteit was, waardoor geene gebreken zouden worden weggenomen.
Zijne verdiensten werden door verschillende genootschappen erkend. In 1804 werd hij lid van het Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; in 1810 benoemde hem de académie de Medicine te Parijs tot membre consultant; in 1812 was hem de betrekking van briefschrijver (later secretaris) bij de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden opgedragen; in 1813 werd hij direkteur van de Leidsche schilder- en teeken-akademie; in 1814 directeur van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Middelburg, in dat zelfde jaar nog honorair lid van het Natuur- en Scheikundig Genootschap te Groningen en in 1815 lid van de Hollandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem. In 1816 stelde de hoogleeraar Bennet hem voor hem in zijne waardigheid als hoogleeraar in de landhuishoudkunde op te volgen, hebbende reeds van wege curatoren de toestemming daarvoor verkregen, doch daar hij aan een ambteloos leven de voorkeur gaf, wees hij dit eerbewijs van de hand.
Bij zijn overlijden, dat op den 1sten November 1818 plaats had, vermaakte hij aan het Anatomisch Kabinet een was praeparaat, zijnde de anatomie van de deelen des hoofds, door Succini te Florence; aan het Kabinet van Natuurlijke Historie een slangenkop in was, mede door Succini vervaardigd, alsmede eene fossile schildpad uit de St. Pietersberg bij Maastricht afkomstig, en aan het Natuur- en Scheikundig Genootschap te Groningen al zijne praeparaten in liquor, te zamen omstreeks 200 voorwerpen.
In December 1812 was hij te Leiden in het huwelijk getreden met Johanna Maria de Gijselaar, dochter van den gewezen pensionaris van Dordrecht, mr. C. de Gijselaar, en liet bij zijn overlijden drie kinderen achter.
In druk is er van Kneppelhout niets uitgegaan dan eene Beschrijving van den Acrochordus Javanicus, geplaatst in het 8ste deel van de Natuurkundige Verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem.
Zie J.W. te Water, Levensbeschrijv. van Mr. C. Kneppelhout in de Verh. van de Jaarl. Vergad. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1819. bl. 3, en later breedvoeriger afzonderijk gedrukt, doch niet in den handel gebragt.