vangen gehouden geweest zijnde, terugkeerde, zette de Castricum, waarop de Vries zich bevond, onkundig van het lot zijner reisgenooten, zijne reis voort. Het verhaal van hetgeen door de Vries werd ontdekt, behoort hier niet vermeld te worden, daar wij er toch later op moeten terugkomen. Eene opmerking, door den heer G. Moll gedaan, mogen wij niet terughouden. De hoogleeraar zegt namelijk, dat de Vries voor het doen dezer reize welligt te veel vermaardheid verwierf die hem niet geheel toekomt, en dat wel ten koste van Knechtjens, van wien het zeer mogelijk is, dat men alle die waarnemingen, welke zoo zeer geprezen worden, verschuldigd is, en alzoo de Vries te veel lofs is toegezwaaid.
Zie Bennet en van Wijk, Verh. over de Ned. ontdekk. ens. bl. 183 en volg.; Moll, Verh. over eenige Zeetogten der Nederl. bl. 202-214; van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. I. bl. 384-390.