Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10

[Hendrik Harmen Klijn]

KLIJN (Hendrik Harmen) werd geboren te Amsterdam den 5^den Maart 1773. Zijn vader Barend Klijn was gehuwd met Johanna Antonetta Elizabeth Scholte. Ofschoon niet voor de wetenschappen bestemd, genoot hij nogtans eene beschaafde opvoeding en werd opgeleid tot het vaderlijk beroep van suikerraffinadeur, hetwelk hij van 1797 af, met zijnen broeder Barend uitoefende op de Lauriergracht bij de Baangracht, in de fabriek de Pellikaan, tot aan het jaar 1829, toen het overlijden van zijnen broeder hem het besluit deed nemen zijne verdere levensdagen buiten beroep door te brengen. Hij overleed te Amsterdam op den 24^sten Februarij 1856 en was in 1795 gehuwd met Christina Maria Schenkhuizen, die hij den 9^den Februarij 1825 door den dood verloor, welk huwelijk slechts met eene dochter gezegend werd. Hij was ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw en lid van bijna alle letterkundige genootschappen in ons vaderland. Zijne afbeelding, door Velijn gesneden, versiert den Muzen-Almanak van den jare 1825.

Klijn behoorde tot de voornaamste Nederlandsche dichters van zijnen tijd. Zijne talrijke gedichten munten vooral uit door meesterschap over den vorm. ‘In dezelven, zegt zijne levensbeschrijver, ‘heeft hij met eerlijke opregtheid teruggegeven die indrukken, die hem in onderscheidene tijden van zijn leven bezielden. Zijne gedichten waren niet enkel eene verpozing bij beroepswerkzaamheden; zij waren de dichterlijke inkleeding van hetgeen hij ondervond, van hetgeen hij dacht, van hetgeen hij hoopte, van hetgeen hij hedoelde; zij waren de uitdrukking van een hoogst gevoelig man, die een geopend hart had voor het goede, een geopend oog voor het schoone, een geopend oor voor hetgeen welluidt en daarbij een prikkelbare levenszenuw, die hem tot spreken en handelen opwekte.’ In die woorden is zoowel den dichter als zijne gedichten

[p. 254]

gekenschetst. Wij behoeven er dus niets meer bij te voegen, en vergenoegen ons te verwijzen naar de hulde aan Klijn toegebragt door Mr. J. de Bosch Kemper in den hieronder aangehaalden bron. Daaraan ontleenen wij ook voornamelijk de hier volgende lijst van Klijn's gedrukte geschriften, waarvan sommige hem tevens als redenaar en wijsgeer doen kennen:

Adolf en Clara, of de twee gevangenen; Blijspel met zang, vrijgevolgd naar het Fransch van B.J. Marsolier, Amst. 1802. kl. 8^o.

De mensch een volmaakbaar wezen, Amst. 1805.

Zielenleer naar de beginselen der Critische Wijsbegeerte, Amst. 1805.

Johan van Oldenbarneveld. Lierzang. Amst. 1806.

Mijne eerste gedachten bij mijne intrede in de achtbare Loge La Charité te Amsterdam. (1806. Niet in den handel.)

Op Cornelis Loots. Dichtstuk. Amst. 1806. 8^o.

De Mensch. Dichtstuk. Amst. 1808. 8^o.

De Starrekunde. Dichtstuk. Amst. 1809. 8^o.

De Verlichting, in 2 Zangen, bekroond door de Bataafsche Maatschappij van Taal- en Dichtkunde, en in het 5de deel van hare werken opgenomen. (1810).

De driften, in zes zangen, Amst. 1812.

Jan Frederik Helmers geschetst in eene redevoering, Amst. 1814.

Cantate gewijd aan Harmonica bij de feestviering van haar 25jarig bestaan. 1814.

Lof der kunsten. Cantate. 1815.

Gedichten. Haarl. 1815, 1819, 8^o. 2 deelen.

In 1827 veracheen te Amsterdam eene tweede druk in klein formaat, buiten medewerking des dichters.

Willem Frederik George Lodewijk, Prins van Oranje. Zegezang, Haarl. 1816.

Uitboezeming op de feestviering, ter gelegenheid van de terugkeering der Nederlandsche schilderstukken. 1816.

Zangen bij het 3e eeuwfeest der Hervorming. 1817.

Ter gelegenheid van een vriendenmaal door den Luit.-Admiraal van Kinsbergen aan verscheidene kunstvrienden in Amsterdam gegeven, 11 Jan. 1817.

Aan mijnen vriend Jeronimo de Vries. 1818.

Montigny. Treurspel. Amst. 1820. 8^o.; 2de druk ald. 1821. 8^o.; 3de druk ald. 1822. 8^o.

Zangen bij het 300jarig bestaan van het Burgerweeshuis te Amsterdam. Amst. 1820.

Aan mijne medebestuurderen der Stads-armen Scholen, Amst. 1821.

Nieuwe Gedichten, Amst. 1822, 1825. 8^o. 2 deelen.

Gezangen bij het 50-jarig bestaan van het Luthersche diaconie Weeshuis te Amsterdam, Amst. 1822.

[p. 255]

De Heldendood van de Ruiter, Amst. 1822. 8^o.; 2de druk ald. 1824. 8^o.

(Met D.J. van Lennep) Hulde aan de nagedachtenis van den Hoogleeraar J.H. van Swinden, Amst. 1824. 8^o.

(Met J.H. van der Palm en B. Klijn Bz.) De Nagedachtenis van J.M. Kemper gevierd, Amst. 1824. 8^o.

(Met B. Klijn Bz.) Gezelschapsliederen, Amst. 1825. 8^o.

Filips van Egmond. Treurspel. Amst. 1826. 8^o.

Zwitserland in drie zangen, Amst. 1828. 8^o.

Gedichten aan het Vaderland gewijd, Amst. 1830. 8^o.

Verslag van den staat der Stads-armen scholen te Amsterdam. Amst. 1831. 8^o.

De heldendood van J.C.J. van Speyk, Amst. 1831. 8^o.

De vaderlandsliefde. Dichtstuk. Amst. 1832. 8^o. (herdr. in de Herfstbloemen.)

Hulde aan Amsterdam, op het tweede eeuwfeest van haar Doorluchtige school, Amst. 1832. 8^o.

Schets van den invloed der Volksberoerten op de kunsten, voorgedragen in de vierde klasse van het koninklijk Nederlandsch Instituut, Amst. 1832. 4^o.

Agathocles. Treurspel, Amst. 1832. 8^o.

Uitboezeming bij het graf van den hoog eerwaarden heer George Hendrik Lagers, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw enz. Amst. 1833. 8^o.

(Met anderen) Nagedachtenis van Cornelis Loots, Amst. 1835. 8^o.

Dichterlijke Herfstbloemen, Amst. 1835. 8^o.

Cantate bij het Jubilé in de Vrijmetselaars-Loge. (Niet in den handel) 1835.

Verslag van den staat der Stads-armen Scholen te Amsterdam. Amst. 1840. 8^o.

Schets van den echten Kunstenaar, (Amst. 1842). 4^o.

Feestlied bij het vijftigjarig bestaan van de Hollandsche Maatschappij van Fraaije Kunsten en Wetenschappen; in de werken dier Maatschappij 1850.

Nagelatene en verspreide Gedichten en Redevoeringen. (Niet in den handel). Amst. 1856. 8^o.

Zie J. de Bosch Kemper, Levensberigt van H.H. Klijn in de Hand. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1856. bl. 109-137 van de Levensber.; Algem. Konst- en Letterb. 1856. bl. 65; de Jong, Naaml. van Ned. Boek.; Brinkman, Naaml. van Ned. Boek.; Cat. van de Bibl. der Maatsch. van Ned. Letterk. te Leid. 2^e Bijvoegs. bl. 30.