nuttig zijn. Eene slepende ziekte, die hem reeds lang ondermijnd had, was de oorzaak van zijnen vroegen dood. Hij stierf op den 17den April 1834, gelijk hij geleefd had als een christen van ongekunstelde vroomheid, en op den 23sten daaraanvolgende werd zijn lijk in stilte in de oude kerk ter ruste gebragt, bij welke gelegenheid de hoogleeraar F.J. Domela Nieuwenhuis hulde bragt aan de vele talenten van zijnen te vroeg gestorven vriend.
Klinkhamer beoefende de Nederduitsche dichtkunst. Toen zijne ligchaamszwakte hem in 1830 te huis deed blijven, waar anderen het zwaard aangordden, tot handhaving van 's konings regten en 's volkseer, gaf hij zijn hart lucht in een fraai dichtstuk, Aan mijn vaderland getiteld, hetwelk, ofschoon zonder naam, in de Noordstar van den 9den Junij 1831 opgenomen, in den hier onder aangehaalden bron mede te vinden is. Hij zette ook Th. Körner Lier en Zwaard, uit het Hoogduitsch over (Amst. 1833. kl. 8o.), en muntte vooral uit in de vervaardiging van huisselijke stukjes, in ledige oogenblikken ter viering van vriendenfeesten aan hart en pen ontvloeid. Volgens het oordeel van den heer Nieuwenhuis zou het eenvoudige naïve, dat sommige kenmerkt, en het hartroerende waarin zij die van Tollens op zijde streven, derzelver openlijke mededeeling wettigen. Eene proeve door genoemden heer ter aangehaalde plaatse medegedeeld en getiteld: Bij de geboorte mijner zuster Justina, wettigt dat oordeel.
In het 6de deel bl. 302 en volg. van de Regtsgeleerde Bijdragen, door de hoogleeraren den Tex en van Hall uitgegeven, komt van Klinkhamer eene beoordeeling van Lerminier, Introduction générale à l'histoire du Droit voor, en in het 7de deel bl. 84 is een opstel van hem geplaatst over de toepassing der Wetsbepalingen wegens Valschheid, in een merkwaardig geval onderzocht. Voorts bewerkte hij voornamelijk de drie eerste stukken van de Menschenvriend; Tijdschrijft voor algemeene weldadigheid en volksbeschaving, in 1830 en 1831 in het licht verschenen en leverde, op uitnoodiging van de derde klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instutuut een naauwkeurig onderzoek aangaande Titsingh's handschriften over Japan.
Zie F.C. Domela Nieuwenhuis, Herinnering van Mr. S.O. Klinkhamer, (Amst. 1834. 8o.) door ons hier gevolgd.