naauwkeurig op te nemen en middelen te beramen om den verderen aanwas tegen te gaan, ten gevolge waarvan hij met zijne mede-gemagtigde B. Goudriaan uitgaf:
Memorie en bijzondere Consideratien over de middelen tot voorkoming van den aanwas en ter beteugeling van 't wordend vermogen van de Haarlemmer en Leijdsche Meir. 31 Jan. 1769. fol. Met 2 kaarten.
Toen men bij het Bataafsch genootschap van proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam op het denkbeeld kwam om eene reeks van rivierkundige stellingen algemeen te maken, ten einde zoo de aandacht van deskundigen bij een voor ons zoo belangrijk onderwerp te bepalen, was Klinkenberg daarmede onvermoeid werkzaam, en ofschoon men in lateren tijd eenige gegronde bedenkingen op die stellingen gemaakt heeft, was het toch te betreuren dat men daarmede niet was voortgegaan.
Klinkenberg werd in 1755 tot gewoon klerk ter secretarie van Holland aangesteld en bekleedde die betrekking gedurende ruim 40 jaren. Bij de vele werkzaamheden aan dezen post verbonden, bleef hij niet alleen de wiskundige wetenschappen beoefenen, maar legde zich ook meer en meer op de bij hem geliefkoosde sterrekunde toe, tot welks beoefening hij vroeger te Haarlem een gezelschap had opgerigt, waarin hij verscheidene proeven van geene geringe bedrevenheid in het vak, door meer dan eene gewigtige waarneming, gaf, en waardoor zijn naam zoo binnen als buiten 's lands met roem bekend werd.
Die roem was voornamelijk gevestigd toen hij de overgang van Mercurius over de zon had waargenomen, waaraan het volgende werk, door hem geschreven, zijnen oorsprong te danken had:
Beschrijving hoe de afstand der zonne van de aarde kan gevonden worden door den schijnbaren weg van Venus en Mercurius over de zon, nevens de afbeelding van drie zulke verschijningen, de 1ste in November 1742, de 2de in 1753, de 3de in 1761. Waar agter de oplossing eener meetkundige Voorstelling, Haarl. 1743. 8o.
Klinkenberg geraakte hierdoor in briefwisseling met vele van onze kundigste mannen en liefhebbers van de sterrekunde, als met Lulofs, Hennert, Struyck, de Munk, Schim en meer anderen, en niet minder met vele der beroemdste buitenlandsche sterrekundigen, als in Frankrijk met Delisle, de Thury, of Cassini III, en la Lande, en in Engeland met James Bradley. Zoozeer steeg zijn roem, dat hij in 1753 tot korrespondent bij de koninklijke akademie van wetenschappen te Parijs werd aangesteld, eene benoeming welke niet dan aan de grootste geleerden te beurt viel. Hij ging intusschen met het doen zijner waarnemingen