Kinschot bij de onderhandelingen niet geheel werkeloos zal gebleven zijn.
Gedurende zijn verblijf te Munster had hij zich de genegenheid van vele aanzienlijke lieden verworven, zoo als onder anderen van den vermaarden kardinaal Fabio Chigi, naderhand paus Alexander VII, die hem, niettegenstande het verschil in godsdienst en leeftijd, zijne vriendschap schonk, hetgeen, naar de bekrompen denkwijze van die tijden, den kardinsal door zijne geloofsgenooten zeer euvel werd geduid.
Te 's Hage in het begin van 1649 teruggekeerd, zette hij zijne studiën voort en bleef met de geleerden van zijnen tijd gemeenzamen omgang houden; doch hij mogt de vruchten van den vrede, welke hij had zien sluiten, en zoo heerlijk in meer dan één gedicht bezongen had, niet zien plukken. De teering overviel hem en sleepte hem in het laatst van December 1649, of in het begin van Januarij 1650 ten grave. Dat hij niet in Januarij 1649 kan gestorven zijn, zooals men zou opmaken uit hetgeen op bladz. 14 vóór zijne Poëmata staat geschreven, bewijst de dagteekening van zijn uitersten wil in het laatst der maand December 1649. Hij stierf ongehuwd. Zijne afbeelding, fraai gegraveerd, is vóór zijne Poëmata geplaatst, met dit bijschrift:
Talis erat raptus viridi Kinschotius aevo
Pectore qui Musas, Charites circumtulit ore.
Het geschilderd portret, waarnaar die gravure gemaakt is, is door ter Borch vervaardigd, en wordt bij de familie bewaard. Er bestaat nog eene andere gravure door Hollar. De gedichten van van Kinschot zijn door Jacobus Gronovius uitgegeven onder den titel:
Casparis Kinschotii Poëmata in Libros IV digestaguorum primus Sacra et Pia; secundus Elegias et Eclogas; tertius Res gestas; quartus Miscellanea continet. Omnia ex chirographo auctoris diligenter inspecto examinatoque edita, Hagae-Comitis, 1685. kl. 8o.
Eenstemmig is de lof door bevoegde kunstregters aan van Kinschot's Latijnsche muze toegezwaaid. Mannen als Nicolaas Heinsius, Janus Secundus, Jacobus Gronovius, en van later tijd, Hoeufft, Peerlkamp, Collot d'Escury, roemen als om strijd de voortreffelijkheid zijner gedichten. De nederigheid van den dichter was zoo groot, dat hij zijne gedichten wenschte te verbranden; daar er echter reeds te velen in omloop waren, zoo gaf hij het aan Gronovius over, om daaruit eene keuze te doen. Deze heeft zich van de hem opgelegde taak voortreffelijk gekweten, en wij danken hem voor den bundel gedichten van den edelen, veel belovenden van Kinschot, van wien naar