Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 10
(1862)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 191]
| |
[Caspar van Kinschot]KINSCHOT (Caspar van), zoon van Zeger van Kinschot en van diens eerste vrouw Josina Roelofs, werd geboren den 15den October 1552. In zijne jeugd voor de regtswetenschap opgeleid, begaf hij zich naar eene hoogeschool in Duitschland. De komst van Alva hier te lande, en de last dat jongelingen, in den vreemde studerende, binnen een zeker tijdsverloop naar het vaderland moesten terugkeeren op straffe van verbeurte van goed, waren oorzaak dat hij zijne buitenlands aangevangen studien moest opgeven. Zijne ouders vertrouwden toen zijne verdere opleiding aan zijnen neef, den reeds genoemden Hendrik van Kinschot toe. Hij was later raadsheer in het Hof van Brabant, raad en thesaurier-generaal van prins Maurits. Hij overleed in 1620, huwde in 1578 met Justina Pijll, en in 1603 met Maria de Chantraines, gezegd van Broucqsaulx. De vermaarde Hugo de Groot vereerde dit laatste huwelijk met een uitvoerig Latijnsch bruiloftsdicht. Bij de eerste vrouw verwekte hij drie zonen: 1 Nicolaas die volgt; 2 Caspar, raad in het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland, gehuwd met Catharina Sweerts de Weert, van wien een zoon mede volgt; 3 Louis of Lodewijk van Kinschot, auditeur van de rekenkamer van Holland, gehuwd, eerst met Maria de Jonge, daarna met Catharina Hesselt van Dinter,Ga naar voetnoot(1) wiens zoon Caspar mede volgt; benevens 4 dochters, Maria, Amelia, Justina en Maria.
Zie Grotii Poëmata, (Lugd. Bat. 1617. 8o.) p. 135-144; van Leeuwen, Bat. Illustr. p. 1477; Ferwerda, Adelijk Wapenb. in de genealogie van van Kinschot, 16o generatie; Kron. van het Hist. gen. te Utr. D. VI. bl. 4, D. VIII. bl. 42; uit familie-berigten aangevuld. |
|