een werk over deze zaak in het licht, door Keppel zelf geschreven en getiteld: De waarheid vervolgd en verdrukt, en het regt der kerk verraden en verkracht in den persoon van B. Keppel, predikant te Monnikendam, Utr. 1744 8o.
Hoedanig de inhoud van dit geschrift was, laat zich uit deszelfs titel genoegzaam opmaken. De klassis van Edam reprobeerde dit werk ‘als bevattende vele onwaarheden en zijnde niet conform met de regtzinnigheid van de gereformeerde leer!’ Tegen hetzelve gaf Abraham Arnold van Toll, ten jare 1745, uit eene Verhandeling over den Kinderdoop, en verdedigde daarin het gedrag van den magistraat te Monnikendam, die, naar zijn oordeel, in het gemelde geval zich wel en loffelijk gekweten en voorbeeldig gedragen had. Petrus Nahuys, Predikant te Monnikendam, verdedigde zijn ambtgenoot en schoonbroeder Keppel tegen den magistraat, als die den grond had gelegd om het regt der kerk van alle kracht te berooven en schertste op eene bitsche wijze met het doel van van Toll. Nahuys deed dat in de voorrede van het tweede deel van zijn Kort begrip der christelijke religie, ten jare 1745 uitgekomen.
Keppel had zich inmiddels na zijne afzetting te Utrecht nedergezet, waar hij zich met het schrijven en vertalen van werken uit het Latijn en Hoogduitsch bezig hield, een ijverig medewerker aan de Republiek en aan de Boekzaal der geleerde wereld was, en zich kennen deed als een man van geleerdheid, groote belezenheid, van een schrander, welonderscheidend en doordringend oordeel. Hij was de vriend van de meeste geleerden van zijnen tijd, vooral van de hoogleeraren Albertus Voget en David Mill te Utrecht. Hij overleed aldaar den 21sten Mei 1756, en was gehuwd in 1715 met Maria Elisabeth Nahuys, dochter van Henricus Nahuys, predikant te Delfshaven. Hij liet een zoon na, Henricus Hubertus genaamd, die volgt.
Keppel deed zich in de geleerde wereld gunstig kennen door zijn werk getiteld:
Bijbels en Zakelijk Woordenboek, waarin men alles kan vinden wat in de Heilige Schriftuur gemeld word, en kortelijk alles wat tot opheldering van donkere en zware schriftuurplaatsen des Oude en Nieuwe Testaments eenigzins dienen kan; met eene Voorreden van Prof. Alb. Voget, Amst. 1755, en vervolgens 4o. 21 deelen.
De letter A van dit werk is nog door hem zelf voor de uitgave gereed gemaakt, en het geheel was bijna afgewerkt, toen de dood hem overviel. Jacobus Gerardus Staringh, predikant te Gouderak, bezorgde de verdere uitgave, doch mag niet, zoo als de heer Glasius doet, die van Keppel geheel zwijgt, als den schrijver van hetzelve genoemd worden. Keppel schreef nog: