[Hopman Keppel]
KEPPEL (hopman). Bij de belegering van Wezel, in 1672, rukten in den nacht van den 3den Junij 400 Franschen, gevolgd van 600 anderen, op een onvoltooid bolwerk van de Lipperschans aan. Onbemerkt beklimmen zij den wal en overvallen de hoofdwacht, waar de manschap, even als hopman Wanroy die aldaar het bevel voerde, om lijfsgenade bad. Keppel, aan wien de verdediging van een ander bolwerk was toevertrouwd, gelast zijn sergeant het volk bijeen te brengen, ten einde zij gelijkerhand op den vijand mogten losgaan; maar allen waren reeds over den wal door de drooge gracht naar de stad gevlugt. Keppel, aldus verlaten, hield stand met de voetknechten, welke hij bij zich vond. Zoodra echter de handgranaten over de borstwering geworpen werden, verstoven ook dezen. Slechts de onderhopman, de sergeant en de korporaal bleven, door Keppel aangemoedigd, manhaftig staan. Twee voorloopers boden lijfsgenade, doch deze worden onder den voet geschoten. De vijand, dit vernemende, vliegt van alle kanten toe, en neemt de verweerders na zulk eenen heldhaftigen tegenweer gevangen.
Zie A. Montanus, Leven, Bedrijf en Oorlogsdaden van Willem III. D. I. bl. 157; Van der Aa, Herinneringen, D. I. bl. 244.