[Jan de Kempenaer]
KEMPENAER (Jan de), zoon van den voorgaande, werd te Leeuwarden den 4den October 1711 geboren. Op zestienjarigen leeftijd vertrok hij, te gelijk met zijn broeder Hendrik, naar de Franeker hoogeschool, waar hij echter niet lang bleef, daar hij, te Leeuwarden terugkeerende, zijne opleiding tot regtsgeleerde aan den vermaarden Georgius Hiddema aldaar te danken had. Den 15den Maart 1727 werd hij reeds aangesteld tot commies van 's lands ammunitie van oorlog te velde, welke betrekking hij verliet, toen hij op den 1sten Maart 1730 tot ordinaris raad in het hof van Friesland werd aangesteld; eene waardigheid, welke aan niemand te voren op zulk een jeugdigen leeftijd was opgedragen, en nog veel minder aan iemand, die nog geen graad als regtsgeleerde verworven had. Gedurende ruim 60 jaren was hij met lof en roem als zoodanig werkzaam, toen hem in 1780 het voorzitterschap werd opgedragen. Hij bekleedde die waardigheid tot aan zijnen dood, die den 12den Januarij 1789 plaats had.
Waaraan de Kempenaer zijne zoo buitengewone verheffing te danken had, is ons niet bekend; te meer verwondering moet die wekken, daar hij zich door geene geschriften heeft bekend gemaakt. Hij was echter een man niet van verdiensten ontbloot. Behalve de regtsgeleerdheid, beoefende hij de godgeleerdheid en kerkelijke geschiedenis, en was hij een voorstander en begunstiger der wetenschappen en geleerden. Hij was gehuwd te Haarlem den 5den Februarij 1737 met Jacoba Fagel, dochter van François Fagel, lid van de vroedschap aldaar, en van Hester de Koker. Zij verwekten drie kinderen: François, geboren den 19den November 1737, doctor in de beide regten, advokaat voor het hof van Friesland en volmagt ten landsdage; Romelia Geertruid, geboren den 16den Maart 1739, op jeugdigen leeftijd overleden; en Hester, geboren den 2den December 1740 en gehuwd met Johan van Wijckel, raadsheer in den hove van Friesland.
Zie Naamrol der Raden 's Hoffs van Friesl. bl. 56; Ferwerda, Wapenb. in de genealogie van de Kempenaer; de Wal, Orat. de clar Frisiae Jurecons. p. 60, 311.