wel niet alleen tot dat dorp, maar onvermoeid werkte hij om de zendingsposten te vermeerderen, scholen op te rigten en overal het rijk van Christus te doen uitbreiden. Wij kunnen hem verder niet in bijzonderheden volgen, of uittreksels geven uit zijn dagboek, in de Gedenkschriften van de maatschappij van Zendelingschap tot voortplanting van het Evangelie in Heidensche landen, opgenomen; maar genoeg zij hier de vermelding, dat de man, die zich een tweeden Paulus kon noemen, die even vurig arbeidde voor het koningrijk der Hemelen als hij er vroeger sterk tegen geijverd had, niets ontzag om te beantwoorden aan het groote doel, dat hij zich had voorgesteld. Niets kon hem daarvan aftrekken, en het was dan ook ten gevolge van de vele vermoeijenissen, ter bereiking van zijn edel streven doorgestaan, dat hij op den 7den December 1811 bezweek. Zijn gelaat gaat in silhouette uit, gesneden door J.W. Evans (1798) en nog eens door Ridley in 1799, waarnaar het portret in zijn hier onder aangehaald leven, door zijn neef vervaardigd, gevolgd is.
De volgende geschriften zijn door van der Kemp in het licht gegeven:
Parmenides, sive de stabiliendis per adplicationem principiorum dunatoscopicorum ad res sensu et experientia cognoscendas scientiae Cosmologicae fundamentis. Edinb. 1781. 8o; Dordr. 1798. 8o.
Tentamen theologiae dunatoscopicae, dei existentiam et adtributa, nec non generaliorem universi naturam ex consideratione ejus, quod possibile est, deducendi, methodum tradentis, et materiam ordine Geometrico dispositam, Lugd. Bat. 1798. 8o.
Theodicée van Paulus, of de rechtvaardigheid Gods door het Euangelium uit het Geloof aangetoond tot geloof, in eenige Aanmerkingen op deszelfs Brief aan de Romeinen, met eene nieuwe vertaling, paraphrase en de noodige sleutels voorzien, uitgegeven door H.J. Krom, Dordr. 1802. 8o. 3 deelen.
Zie Vad. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XVIII. bl. 342, 343; Ypey, Gesch. van de Krist. Kerk in de 18e eeuw, D. I. St. II. bl. 453-455; H.J. Krom, Zegepraal der waarheid over het ongeloof, blijkbaar in de bekeering van den Heer J.T. van der Kemp. Zijnde een uittreksel uit zijn eigen dagregister, Dordr. 1801; D.C. van der Kemp, Joh. Theod. van der Kemp als aan de hand der voorzienigheid opgevoed en bekwaam gemaakt als zendeling, enz.; Ypeij en Dermout, Gesch. der Ned. Herv. kerk, D. IV. bl. 236; de Jong, Naaml. van Boek.; van Kampen, Gesch. der Ned. buiten Europa, D. III. bl. 415-426; Schotel, Kerk. Dordr. D. II. bl. 462, 795; Biogr. univers. T. X. p. 273; Glasius, Godgel. Nederl.