kander. Met het mes in den mond springen de wakkere Vlielanders op het Engelsche vaartuig over, met dat gevolg dat de Engelschen in het ruim werden gejaagd, waarop de manhafte jonge Kees de luiken digt spijkerde, hen alzoo in het gezigt van een Engelsch konvooijer, die daar op de wacht lag, bemeesterde, en hen vervolgens naar Amsterdam bragt. Hier werden de Engelschen in vrijheid gesteld, maar hun scheepje bleef tot buit van de moedige Vlielanders, die, om hun kordaat gedrag, door de gecommitteerde raden ter admiraliteit, ieder met eene gouden rosenobel werden vereerd, en, bij voorvallende gelegenheid, eene goede conditie beloofd; terwijl men den dapperen jonge Kees een gouden medaille aan een blaauw snoer om den hals hing, op welks eene zijde het wapen van de admiraliteit stond, en op de andere twee scheepjes, daar men uit het eene met steenen, en uit het andere met brandhont wierp. De afbeelding van jonge Kees ziet het licht.
Zie Ontstelde Zee-, oft Zeedaden, enz. bl. 40; van der Aa, Nieuwe Herinneringen. bl. 233, 234; de Jonge, Geschied. van het Ned. Zeewez. D. II. St. I. bl. 82; Muller, Cat. van Portr.