| |
[Nicolaas Godfried van Kampen]
KAMPEN (Nicolaas Godfried van) werd den 15den Mei 1776 even buiten Haarlem geboren. Zijn vader was Willem van Kampen, die met eenen anderen broeder, onder de firma Nicolaas van Kampen en zonen de bloemisterij uitoefende, en zijne moeder heette Maria Stetius, welke van Crefeld geboortig was. Hij had het ongeluk zijn vader, die een kundige en liefderijke leidsman zijner jeugd was, op den leeftijd van zeven en een half jaar, door een noodlottig toeval te verliezen, doch had het geluk van onder het bestuur van waardige voogden te komen, die den veel belovenden en van zijne vroegste jeugd uiterst leergierigen jongeling op een gymnasium te Crefeld bestelden, nadat hij te Haarlem aan de destijds bloeijende school van zekeren de Barrières reeds het eerste onderwijs ontvangen had. Dit gebeurde in 1785, en hij verliet den 12den October 1788 dit instituut, waar hij reeds groote vorderingen gemaakt had, om naar eene andere school te Muhlheim aan den Rijn te vertrekken, waar hij vier jaren bleef om zich voor den koopmansstand te bekwamen. In 1792 te Haarlem teruggekeerd, nam hij terstond een ijverig deel aan de bloemisterij, die onder toezigt van zijn voogd, den heer François Huurkamp, was voortgezet. Deze in 1794 overleden en de handel niet vooruitgegaan zijnde, besloten de overige voogden de zaken op te breken en te verkoopen. Van Kampen, ofschoon geenszins met dit plan instemmende, onderwierp er zich aan en hielp bedaard mede alle beschikkingen maken, die de verkoop moesten vooraf gaan.
Na afloop daarvan besloot hij zich op den boekhandel toe te leggen; de taal en letterkennis te Crefeld verworven, en te Muhlheim voor zijne uitspanning aangekweekt, zouden hem daarin te pas komen, terwijl zijne onverzaadbare leerlust daarin ruime voldoening zou vinden. Weldra werd zijn plan ten uit- | |
| |
voer gebragt, en reeds in 1795 vertrok hij naar Leiden, om aldaar bij de gebroeders Murray, die zich voornamelijk op den Franschen boekhandel toelegden, te worden opgeleid. Reeds vroeger de gronden van de kennis der oude talen gelegd hebbende, stelde hij zich door eigene oefening in staat om de meesterstukken der Grieksche en Romeinsche oudheid in het oorspronkelijke te lezen, en maakte hij zich mede, grootendeels door eigene oefening, met de meeste nieuwere talen van Europa bekend.
Als leerling woonde hij vier jaren bij de gebroeders Murray in huis, en na dien tijd, en wel in 1801, kwam hij in betrekking tot de redactie van de Leidsche Courant. Als zoodanig voor eene schrale belooning onafgebroken werkzaam, was nogtans zijne betrekking tot de zaken van zijnen patroon niet veranderd; ja, hij kwam in 1802 zelfs tot het besluit om diens compagnon te worden. De zaken gingen evenwel zoo slecht, dat hij reeds in 1805, toen hij met mejufvrouw Jacoba van Duuren te Leiden huwde, het geraden vond deze betrekking af te breken, die hem met verlies van zijn geheel vermogen bedreigde.
Alzoo ontviel aan van Kampen andermaal het vooruitzigt om zich een bestaan te verschaffen, en als man van 29 jaren oud stond hij in de wereld, zonder nog een bepaald uitzigt te hebben om tot eenen gevestigden stand te geraken. Hij was echter meer en meer tot de kennis zijner bekwaamheden gekomen, en tot het besef om deze dienstbaar te maken tot onderhoud van zich en de zijnen. Weldra deed hij de eerste stap op letterkundig gebied, en in het onderwijs der nieuwe talen vond hij een middel tot verbetering van zijn bestaan.
Terwijl hij zich aldus bezig hield, werd hem in 1810 het voorstel gedaan om de redactie op zich te nemen van een staatkundig nieuwsblad, dat te Alphen zou worden uitgegeven. Door allerlei schoone voorstellingen en blinkende beloften aangedrongen, gaf hij aan dit voorstel gehoor, en begaf hij zich met zijn gezin naar Alphen. Weldra ontdekte hij dat hij schandelijk misleid was, en gedurende de vijf maanden van zijn verblijf aldaar moest hij door allerlei letterarbeid in zijne behoefte voorzien; ja, zoo donker werden zijne uitzigten, dat hij in beraad stond om eene hem aangebodene plaats van onderwijzer der kinderen in eene familie, op een dorp in Zuid-Holland, aan te nemen, en dezelve ook zou hebben aanvaard, indien daaraan geene bepalingen verbonden waren geweest die op de verstoring van zijn huisselijk geluk eenen grooten invloed zouden hebben uitgeoefend.
Hij keerde alzoo in April 1811 te Leiden terug, aanvaardde, daartoe aangezocht, zijne vorige betrekking aan de Leidsche Courant en legde zich toe op het onderwijs geven in de Hoog- | |
| |
duitsche en Engelsche talen. Op voorspraak van zijne vrienden verkreeg hij den post van bibliothecaris in de Bibliotheca Thysiana; doch, ofschoon hij daardoor in het genot van vrije woning geraakte, waren zijne verdiensten zóó gering, dat hij zich zelfs gedrongen gevoelde, om naar eenen post van onderwijzer op eene school van het Haagsche departement der Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen te staan, welke betrekking hij waarschijnlijk zou gekregen en aangenomen hebben, indien hem dit niet ter goeder ure was afgeraden. Gelukkig volgde hij dien raad, want, terwijl men meer en meer zijne verdiensten op prijs begon te stellen, toonde men zich meer genegen om hem eindelijk in eene bepaalde letterkundige betrekking te plaatsen, en zag hij zich, bij de nieuwe inrigting van het hooger onderwijs in 1815, tot lector in de Hoogduitsche taal aan de Leidsche hoogeschool aangesteld.
Bij de waarneming van deze betrekking voegde hij die van eene andere, en wel die aan het beroemde instituut van opvoeding voor jonge lieden van den heer P. de Raadt te Noortheij bij Leiden. Deze betrekking duurde zes jaren, van October 1823 tot October 1829. Wekelijks begaf hij zich op gezette dagen derwaarts, om de verst gevorderde kweekelingen onderwijs te geven in vaderlandsche geschiedenis en letterkunde, en het staat tot zijne eer aangeteekend, dat de dag van zijn laatste bezoek voor den directeur zoowel als voor de leerlingen een dag van rouw was. Maar zij was het niet voor van Kampen, want zijn afscheid dáár was het gevolg eener benoeming, die beter paste aan zijne verdiensten. Toen namelijk de voortreffelijke J.P. van Cappelle in 1829 aan de wetenschappen en aan de doorluchtige school te Amsterdam door den dood was ontrukt, viel de keus op van Kampen, om het onderwijs in het vak der Nederduitsche letterkunde en vaderlandsche geschiedenis in zijne plaats aldaar voort te zetten. Schoon toen reeds den leeftijd van 52 jaren bereikt hebbende, was zijne gezondheid nog ongekrenkt, zijne kracht nog onverzwakt, zijn moed nog jeugdig. Weldra schikte hij zich zijne taak aan te vangen, en op den 30sten November 1829 aanvaardde hij die, door het houden van eene redevoering over den geest der Nederlandsche letterkunde, waardoor hij zich den weg tot de harten zijner aanstaande hoorders opende, en bewees dat geheel zijn letterkundig leven eene voorbereiding was geweest tot den post, dien hem nu was opgedragen. Hij bekleedde dezen met grooten lof, ofschoon het niet kan ontkend worden dat hij in één opzigt aan zijne roeping niet voldeed, en dat hij te weinig of liever geen werk maakte van eigentlijke taalstudie en weldra verviel tot eene geheele miskenning van deze.
Op den 15den Maart 1839 werd van Kampen onverwacht door den dood aan de wetenschap en de zijnen ont- | |
| |
rukt. Door het geheele vaderland werd dat verlies gevoeld. Alle geleerde genootschappen en maatschappijen, waarvan hij lid was, en weinige waren er waarvan hij het niet was, waren, benevens de studerende jongelingen, in diepen rouw over zijn verscheiden gedompeld. Zijne leerlingen misten in hem een leidsman op de baan der wetenschappen, die hen niet minder met zijn voorbeeld voorging, dan hij hun door zijne wijze lessen voorlichtte. Maar het gevoel van droefheid ging gepaard met eene zucht om de nagedachtenis van hunnen leermeester te vereeren, door zijn stoffelijk overschot naar de nieuwe begraafplaats te Haarlem te vergezellen. Ruim een honderdtal studenten, waarbij de beide hoogleeraren van het Doopsgezinde seminarium, benevens de predikanten dier gemeente, waartoe van Kampen behoorde, vergezelden den 20sten Maart in plegtigen optogt het lijk naar deszelfs laatste rustplaats, terwijl twee hunner den hoogleeraar Samuel Muller als sprekers vervingen, op eene wijze die hen evenzeer vereerde, als zij hunnen leermeester waardig was.
Het is ons niet mogelijk in een kort bestek of met een enkel woord aan te wijzen, wat van Kampen, door zijne talrijke geschriften voor de Nederlandsche letterkunde en geschiedenis gedaan heeft, of na te gaan wat er in die schriften te prijzen of af te keuren valt. Door verdienstelijke mannen is op eene breede schaal hulde gedaan aan zijne veel omvattende kennis, vooral in het vak der aardrijkskunde, oudere en nieuwere geschiedenis van alle volken, aan zijne ongewone gemeenzaamheid met de beste voortbrengselen der oudere en nieuwere letterkunde, aan zijn levendig vernuft en geoefenden smaak, en aan zijn doorgaans zuiveren, keurigen en sierlijken stijl; maar het is ook door hen niet ontkend, dat hij, door te veel te willen schrijven, in sommige zijner geschriften eene mindere mate van kennis en vernuft heeft ten toon gespreid, dan hem eigen was, en dat hij, door de levendigheid en sterkte van zijn gevoel, somwijlen in een verkeerd oordeel vervallen is omtrent personen en zaken, waarmede anderen niet kunnen instemmen. Hoe dit ook zij, zeker is het, dat hij door zijne werken, waarvan wij de lijst aan het slot van dit artikel laten volgen, zich eene onvergankelijke eerzuil gesticht heeft, waarop zijn naam steeds met gulden letteren prijken zal.
De afbeelding van van Kampen ziet het licht. Zij toont ons zijn gelaat zoo als velen onzer het gekend hebben. Maar hoe getrouw ook het oorspronkelijke teruggevende, zij, noch het oorspronkelijke, doet ons den man kennen, zoo als hij inwendig was. Zeker zullen er weinigen gevonden worden, wier uiterlijk zoo weinig overeenstemde met het innerlijke, zoo als zulks bij van Kampen het geval was. Dat breed en gerimpeld voorhoofd, dat onder een zwaren gekrulden grijzen haarbos ten deele wegschoof, die zware oogkassen, waarin de
| |
| |
heldere graauwe oogen diep verborgen lagen, die sterk vooruitspringende jukbeenderen; die breede neus en die groote mond, zij gaven geen adel van geest, geen scherpte van oordeel, geen gevoel te kennen; en toch bezat van Kampen dat alles in ruime mate. Hij was in den volsten zin een opregt, waarheidlievend, edeldenkend en gevoelig mensch, een christen van den echten stempel. Men moest hem echter van nabij kennen om hem om zijne buitengewone eigenschappen te vereeren en lief te hebben; want even weinig als zijn gelaat te lezen gaf wat er in zijn edelen ziel omging, evenmin was zijn uiterlijk, zijne houding en zijn doen geschikt om ons een gunstigen indruk van hem te geven. Bij eene zekere onbeschaafdheid van manieren voegde zich eene verstrooidheid van gedachten, waardoor hij onwetend dikwijls aanstoot gaf en waaraan een aantal verdichte verhalen hunnen oorsprong te danken hebben, die hem vaak in een bespottelijk daglicht stellen. Neen, wel verre van ruw en onbeschaafd was hij niet slechts een zeer gemakkelijke en zachte huisvader voor de zijnen, maar ook een hartelijk vriend voor allen die hem kenden en aan wien hij altijd een aangename en welkome gast was. Zijne ongeschiktheid om zich naar de vormen van het maatschappelijk leven te voegen, zijne onhandigheid en zijne vreemde manieren mogen velen ten aanstoot geweest zijn, dit is zeker, ‘dat honderde van landgenooten, bij het vernemen van zijnen dood, diep bewogen waren en erkenden dat een man de oogen gesloten had die zij vereerden en liefhadden om de uitstekende gaven van geest en hart.’
De oorspronkelijke werken door van Kampen geleverd, en de zoodanigen uit den vreemde overgezet die door hare omwerking als oorspronkelijk kunnen beschouwd worden, zijn getiteld:
Zedekundige Schoonheden der Ouden, of keur van spreuken gezegden en verhalen, getrokken uit Latijnsche Schrijvers, Leid. 1807-1810. 8o. 4 deelen.
Geschichte der schönen Redekünste der Holländer; geplaatst in de 2e afdeeling van den 1sten band van Eichhorn's Literär-Geschichte (1809.)
Geschichte der Niederländische Literatur; geplaatst in de 2e afdeeling van den 3den band van Eichhorn's Literär-Geschichte (1812.)
Dictionnaire de poche françois et hollandois, principalement à l'usage des employés civils et militaires, Dordr. 1813. 8o.
Galerij van vermaarde vrouwen, naar het Hoogduitsch vrij bewerkt, Dordr. 1813. 8o.
Beknopt Geschiedkundig overzigt der groote gebeurtenissen in Europa van den vrede van Amiens tot op de verovering van Parijs, Leid. 1814. 8o. 2 stukk.
| |
| |
Geschiedenis der Fransche Heerschappij in Europa, Delft, 1815-1823. 8o. 8 deelen.
Mnemosyne, Mengelingen voor Wetenschappen en Fraaije letteren; verzameld door Mr. H.W. Tydeman en N.G. van Kampen, Dordr. 1815-1821. 8o. 10 deelen.
Staat- en aardrykskundige beschrijving van het koningrijk der Nederlanden, benevens het Groot Hertogdom Luxemburg, Haarl. 1816. 8o. met eene kaart; 2e druk Haarl. 1827. 8o.
Verkorte Geschiedenis der Nederlanden, of der XVII Nederlandsche gewesten, Haarl. 1819, 1820. 8o. 2 deelen, met plat.; 2e druk, ald. 1827. 8o; 3e druk ald. 1838-1839. 8o.
Verdediging van het goede der negentiende eeuw, tegen de bezwaren van Mr. I. da Costa, Haarl. 1823. 8o. 2e druk.
De aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand en verdeeling door zeeën, rivieren, meeren, bergen en woestijnen, Haarl. 2 deelen met kaarten; 2e druk ald. 1824. 8o.; 3e druk ald. 1841. 8o.
De aarde beschouwd in haren natuurlijken toestand enz., naar de vatbaarheid der jeugd ingerigt, Haarl. 1825. kl. 8o. met kaarten; 2e druk ald. 1841. kl. 8o.
Handboek der Hoogduitsche letterkunde, bevattende eene Bloemlezing uit de beste Hoogduitsche Dichters, van de vroegste tijden af, tydrekenkundig gerangschikt, met levensberigten en ophelderende aanteekeningen, Haarl. 1825-1829. 8o. 4 stukk.
Beknopte Geschiedenis der letteren en wetenschappen in de Nederlanden van de vroegste tijden af, tot op het begin der XIX eeuw, 's Hage, 1821-1826. 8o. 3 deelen.
Proeve eener geschiedenis der kruistogten naar het Oosten, tot het jaar 1291, Haarl. 1826. 8o. 4 deelen met eene gekleurde kaart.
Vaderlandsche karakterkunde of karakterschetsen van tijdperken en personen uit de Nederlandsche geschiedenis, Haarl. 1826-1828. 8o. 2 deelen in 3 stukk.
(zonder naam) Guide ou description historique et typographique de la ville de Leide, avec un plan, Leide, 1826. 8o.
Aan de Nederlanders bij den kampstrijd der Grieken, 's Hage, 1827. 8o.
Geschiedenis van Griekenland, uit oude en latere schrijvers zamengesteld, Delft, 1827-1835. 8o. 7 deelen.
Afrika en deszelfs bewoners volgens de nieuwste ontdekkingen, Haarl. 1829. 8o. 3 deelen met platen.
Handboek der dichtkunde en welsprekendheid uit het Hoogduitsch vertaald van J.J. Eschenburg, ten aanzien der Nederlandsche letterkunde vermeerderd, tot eene handleiding bij voorlezingen op middelbare en hoogere scholen, Rott. 1829. 8o. 2 deelen.
Handboek van de geschiedenis der letterkundige beschaving, uit het Hoogduitsch van L. Wachler, Haarl. 1830. gr.
| |
| |
8o. 2 deelen. (Ook onder den titel: Handboek van de geschiedenis der oude letterkunde. en die der middel-eeuwen.)
Handboek der Hoogduitsche proza-schrijvers, Haarl. 1830. 8o. 2 stukken.
Redevoering over den geest der Nederlandsche letterkunde, vergeleken met die van andere volken, Haarl. 1830. 8o.
Bloemlezing uit de Fransche letterkunde, enz, Zutph. 1831-1836. 8o. 2 deelen.
Geschichte der Niederlande, uitmakende een gedeelte van de Geschichte der europäische Staaten van Heeren en Ukert Hamb. 1831-1833. 8o. 2 deelen.
Geschiedenis der Nederlanders buiten Europa, enz. Haarl. 1831-1833. 8o. 3 deelen in 4 stukken met platen.
Magazijn voor wetenschappen, kunsten en letteren, Amst. 1831. 8o. 10 deelen.
(Met J. de Vries) Hollands magazijn van letteren, wetenschappen en kunsten, Amst. 1832. 3 stukken.
Geschiedenis van den vijftienjarigen vrede in Europa, van 1815-1830, Haarl. 1832. 8o.
De invloed van Nederland op het overige Europa; in twee voorlezingen, Haarl. 1833. 8o.
Gedenkboek van Neêrlands moed en trouw, gedurende den Belgischen opstand, Haarl. 1834. 8o. met platen en eene kaart.
Bloemlezing uit Nederlandsche proza-schrijvers van de 16e-19e eeuw, Amst, 1835. 8o. 3 stukk.
Handboek van de geschiedenis der letterkunde bij de voornaamste Europische volken in nieuwe tijden, Haarl. 1835-1837. 8o. 4 deelen.
De Levant of Mohammedaansch Azië, volgens de nieuwste ontdekkingen. Een werk ter bevordering der kennis van landen en volken en van derzelver voortbrengselen en handel, Haarl. 1836, 8o. 3 deelen met platen.
Zwitserland en de Alpen van Savoye, in tafereelen. Naar afbeeldingen op de plaats zelve geteekend, door W.H. Bartlett, Amst. 1836-1838. 8o. 28 aflev. met platen.
Verhandeling over den invloed der Engelsche Letterkunde op de Nederlandsche, uitgesproken in The English Literary Society, op Woensdag 8 Februarij 1832, benevens de vertaling in het Engelsch door B.S. Nayler, met aanteekeningen uitgegeven op verzoek van de ledèn, Amst. 1836. 8o.
Gezigten in Holland en België, naar teekeningen op de plaats zelve vervaardigd door W.H. Bartlett. Met historische en plaatselijke beschrijving van N.G. van Kampen, Amst. 1838. royal 8o. 21 aflev.
Griekenland en Europisch Turkye, volgens de nieuwste ontdekkingen. Een werk ter bevordering der kennis van landen en volken en van derzelver voortbrengselen en handel, Haarl. 1838. 8o. met pl.
| |
| |
Europisch Rusland en deszelfs bewoners (Met Wallachije en Moldavië), volgens de nieuwste ontdekkingen. Een werk ter bevordering van landen en volken en van derzelver voortbrengselen en handel, Haarl. 1838. 8o. met pl.
Lessen van levenswijsheid, of Bloemlezing uit van Effen's Hollandschen Spectator, Haarl. 1838. 8o.
De valleijen der Waldenzen, geschied- en aardrijkskundig geschilderd. (Vervolgd door K. Sybrandi) Amst. 1838-1841. gr. 4o. 18 aflev.
Levens van beroemde Nederlanders, sedert het midden der 16de eeuw, uit echte stukken opgemaakt, Haarl. 1838-1840. 8o. 2 deelen.
Geschiedenis der Christelijke kerk in de vroegste eeuwen tot op den tijd der kruistogten, Haarl. 1839. kl. 8o. m. pl.
(Met D. Veegens) Drietal levensbeschrijvingen van beroemde mannen, Haarl. 1840. 8o.
Uitgelezene verhandelingen en redevoeringen, Leid. 1841. 8o.
Na de opsomming van de oorspronkelijke afzonderlijk uitgegevene werken, moeten wij nu verder gewagen van de in andere verzamelingen voorkomende verhandelingen door hem zamengesteld. Deze zijn getiteld:
Geschiedkundig onderzoek omtrent de lotgevallen der dichtkunst onder de meest bekende zoo oude als hedendaagsche beschaafde volkeren. Met goud bekroond door Teyler's Tweede Genootschap en in het 15de stuk van deszelfs Verhandelingen opgenomen. (Haarl. 1807. 4o.)
Verhandeling over de schijnbaar nog zoo onvolkomene uitbreiding der Evangelieleer onder het menschdom, vergeleken met hetgeen daaromtrent in oude tijden voorspeld is. Met zilver bekroond door Teyler's Godgeleerd Genootschap en in het 23ste deel van deszelfs Verhandelingen opgenomen. (Haarl. 1807. 4o.)
Verhandeling over de deugd en het geluk der oude meest beschaafde natiën, vergeleken met die der volken van den tegenwoordigen tijd. Met goud bekroond door Teyler's Godgeleerd Genootschap en in het 24ste deel van deszelfs Verhandelingen opgenomen. (Haarl. 1811. 4o.)
Over de nuttigheid der vertalingen van de geschriften der oude Grieken en Romeinen in het Nederduitsch, en over de wijze waarop die vertalingen behooren vervaardigd te zijn. Met goud bekroond door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem en in het 1ste deel harer Verhanlingen opgenomen. (Haarl. 1815. 8o.)
Verhandeling over de vijf beroemdste heldendichten van lateren tijd. Met goud bekroond door de Hollandsche Maatschappij van fraaije kunsten en wetenschappen en in het 3de deel harer werken opgenomen. ('s Hage 1817. 8o.)
Verhandeling over de vraag: welke is het onderscheidend
| |
| |
verschil tusschen de klassische Poëzij der Ouden, en de romantische Poëzij der Nieuweren. Met goud bekroond door dezelfde maatschappij en in het 6de deel harer werken opgenomen. (Leid. 1823. 8o.)
Verhandeling over de vraag: welke zijn de hoofdvereischten van den historischen stijl? en welke der schrijvers, zoo van vroegeren als lateren tijd, hebben, bij vergelijking, de meeste derzelve in hunne geschriften vereenigd? Met goud bekroond door dezelfde maatschappij en in het 8ste deel van hare werken opgenomen. (Leid. 1830. 8o.)
Proeve van Nederduitsche vertaling van het 5e en 6e Boek van Herodotus. Met zilver bekroond door het Provinciaal Utrechtsch Genootschap en in het 2de deel van deszelfs Nieuwe Verhandelingen opgenomen. (Utr. 1823. 8o.)
Kort begrip der Algemeene Geschiedenis loopende van den jare 1795-1820; zijnde een vervolg op Curas en Schrock. Met goud bekroond door de Maatschappij: tot Nut van 't Algemeen, en in den 11den bundel harer Verhandelingen het schoolwezen betreffende uitgegeven. (1821).
Verhandeling over het kenmerkend onderscheid der welsprekendheid van den Kansel, van de Pleitzaal, van de Raadsvergadering en van de Gehoorzaal. Met goud bekroond door de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, en in het 3de deel, 1ste stuk harer Nieuwe Werken uitgegeven. (Leid. 1831. 8o.)
Bij de vermelding van bovenstaande bekrooningen mag niet onvermeld blijven, dat, toen er in 1830 onder de geheele Nederlandsche natie een edele naijver ontwaakte, om het benarde vaderland te hulp te komen, en een ieder naar zijn vermogen daartoe offers bragt, van Kampen ook niet achterbleef en vier van zijne verkregene medailles, ter waarde van vijf honderd gulden als een offer nederlegde op het altaar van het door hem zoo vurig beminde vaderland.
De voornaamste vertalingen door van Kampen geleverd, waarvan vele met ophelderende aanteekeningen door hem voorzien zijn, zijn:
Atala, of de gelieven in de woestijn; uit het Fransch van F.A. de Chateaubriand, 's Hage 1801. 8o.
Landreis door Griekenland in 1798-1801; naar het Fransch van F.C.H.L. Pouqueville, Amst. 1808. 8o. 3 deelen.
Corinna, of tafereel van Italië; uit het Fransch van de Baronnesse van Staël Holstein, Haarl. 1809. 8o. met platen.
Schoonheden des Christendoms, naar het Fransch van F.A. de Chateaubriand, Leeuw. 1810, 8o. 2 deelen met platen.
| |
| |
Medea, treurspel, naar het Grieksch van Euripides, in Jambische verzen gevolgd, Haarl. 1811. 8o.
Reize van Parijs naar Jeruzalem en terug; uit het Fransch vertaald van F.A. de Chateaubriand, Dordr. 1812. 8o. 2 deelen.
Reizen in de Binnendeelen van Brazilië, benevens eene reis naar Rio de la Plata; uit het Engelsch van J. Mawe, Haarl. 1818. 8o. 1ste deel (niet verder gevolgd.)
Reize naar de bronnen van den Missouri, en door het vaste land van Amerika naar de Zuidzee, in de jaren 1804, 1805 en 1806; uit het Engelsch van Lewe en Clarke, Dordr. 1818. 8o. 3 deelen met eene kaart.
Dagverhaal eener reize in de Vereenigde Staten van Noord-Amerika en neder-Canada in 1817; naar het Engelsch van J. Palmer, Haarl. 1820. 8o, met eene kaart.
Algemeene geschiedenis, in 24 boeken uit het Hoogduitsch van J. von Muller vertaald, met bijvoegselen en aanteekeningen, Haarl. 1822. 8o. 3 deelen.
Mathilda, of gedenkschriften uit de tijden der kruistogten, uit het Fransch van Mevrouw Cottin, Amst. 1822. 8o. 2 deelen.
Reize naar Brazilië, in de jaren 1815-1817, uit het Hoogduitsch van Maximiliaan, Prins van Wied-Neuwied, Gron. 1823. 8o. 2 deelen met platen.
Gedenkschriften der omwenteling in het rijk van Mexico, met het portret van den generaal Mina, uit het Engelsch van W. Robinson, Haarl. 1823. 8o.
Geschiedenis des Heidendoms in Europa, buiten Griekenland en Rome, naar het Hoogduitsch van Morie en Munter, Haarl. 1824. 8o. 1ste deel (niet verder gevolgd.)
Mexico in 1823, of beschrijving eener reis door Nieuw Spanje, uit het Engelsch van M. Beulloch, Delft, 1825. 8o. 2 deelen.
Geschiedenis der aardrijkskundige ontdekkingen zoo te land als ter zee, van de vroegste tijden tot op heden; uit het Engelsch van W. Cooley, met aanteekeningen, Haarl. 1835-1838. 8o. 4 deelen.
De wereldgeschiedenis, beknopt voorgesteld in tijdrekenkundige taferelen tot onderwijs en eigen oefening. Naar het Hoogduitsch, van H.A. Gall, vrij vertaald, zeer vermeerderd en tot op onzen tijd voortgezet, Amst. 1837. gr. 4o. 2de druk.
Bij den letterkundigen arbeid van van Kampen moet ook nog genoemd worden zijne medewerking aan het Uitlegkundig Woordenboek op de werken van Pieter Korneliszoon Hooft, dat door de zorg van het Koninklijk Nederlandsch Instituut werd uitgegeven. Zijn aandeel aan dien arbeid bepaalt zich echter slechts tot de letter W. Voorts was de werkzame
| |
| |
man jaren lang een hoogst verdienstelijk medewerker aan de Vaderlandsche Letteroefeningen, de Boekzaal en de Vriend des Vaderlands, in welke niet alleen honderden van beoordeelingen van zijne hand, maar ook een aantal belangrijke verhandelingen en opstellen van hem gevonden worden. Als bewijs daarvan noemen wij slechts de laatste vrucht van zijne werkzaamheid, welke hij zelf het publiek aanbood, zijne Verhandeling over de echtheid der Gedichten van Ossian, in No. 2, 3, en 4 van de Vaderlandsche Letteroefeningen van 1839 geplaatst.
Zie Conversat. Lexik. Leipz. 1833. Band. II. s. 619-621; Alg. Konst.- en Letterb. 1839. D. I. bl. 178-182, 195, 210-213, 274-279; Siegenbeck, in de Hand. der Jaarl. Verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leid. 1839, bl. 33-40; S. Muller, Levens- en karakterschets van Nicolaas Godfried van Kampen, (Haarl. 1840. 8o. met portr.); D.W. van den Brink, Nicolaas Godfried van Kampen, geschetst als Mensch en Geleerde, (Leid. 1839. 8o.) Muller, Cat. van Portrett. de Jong, Naaml. van Boek.; Brinkman, Naaml. van Boek.; Diverse Boeken-Catalogi. |
|