rijke verzameling handschriften voor ons vaderland verloren ging.
Ruim anderhalf jaar mogt Junius in hooge eere en achting doorbrengen, toen een gevoel van toenemende verzwakking hem eindelijk te Windsor, bij Isaac Vossus, zijn verblijf deed nemen, ten wiens huize hij eenige maanden later, den 19den November 1677, in bijna 89jarige ouderdom ongehuwd ontsliep. Hij vermaakte zijne handschriften aan de Bodleyaansche bibliotheek der academie van Oxford, waar dezelven nog bewaard worden.
Junius was, om de woorden van den hoogleeraar de Crane hier over te nemen, een man van een zachten aard, met zijnen toestand ligt te vreden, rijkdom, eer en aanzien, noch zoekende, noch versmadende, van een opgeruimd en vrolijk gelaat, vriendelijk en van aangenaam onderhoud, anders niet veel sprekend, en omtrent zijne bijzondere zaken zich zelden uitlatende; maar met niemand ooit in geschil. En dit laatste, even vereerend voor zijn edel hart als het een hoogst zeldzaam geluk onder de geleerden is, wordt hem, nevens anderen lof, uitdrukkelijk toegekend in het opschrift des marmeren gedenkteekens, door de universiteit van Oxford dankbaar voor hem opgerigt.’
De afbeelding van Junius ziet op verschillende wijzen het licht. De schilders van der Werff en van Dijk hebben ons zijn gelaat en gedaante voor de nakomelingschap bewaard. Wenceslaus Hollar en P. van Gunst hebben daarnaar hunne platen gegraveerd. Het portret door van Dijk geschilderd wordt nog te Oxford bewaard, en eene plaat er naar, op kosten van den graaf van Northampton gesneden, wordt voor het Etymologicum Anglicanum gevonden.
Als kundig taalgeleerde en letterkundige deed Junius zich kennen door de volgende in druk uitgegevene werken:
De pictura veterum libri III: accedit Catalogus, adhuc ineditus, architectorum, mechanicorum, sed praecipue pictorum, statuariorum, coelatorum, tornatorum, aliorumque artificum et operum quae fecerunt, secundum seriem literariam digestus incipiendo ab Aarone, Amst. 1637. fol.; Roterd. 1694. fol. (ed. J. Graevius.)
Nadat de eerste uitgave, die Junius aan koning Karel I opdroeg, het licht zag, gaf hij er in het volgende jaar zelf eene Engelsche vertaling van, welke hij aan de gemalin van zijnen begunstiger, de gravin Alathea Talbot, opdroeg. Daarop bewerkte hij het nog eens in de Nederduitsche taal, en zond het ter uitgave naar Middelburg, aan den zoon van zijne zuster Johanna, den geestigen Jan de Brune de Jonge, die het, aan prins Frederik Hendrik opdragende, uitgaf onder den titel van:
De Schilder-Konst der Ouden, begrepen in drie boecken, Middelb. 1641. 4o.; herdrukt ald. 1675. 4o.