rigtte academie te Groningen hem in 1614 naar Marsburg zonden om Antonius Matthaeus en Johannes Hartmannus over te halen, de eerste om den regtsgeleerden, de laatste om den geneeskundigen leerstoel te komen bekleeden. Vruchteloos teruggekeerd bood men hem zelf de eerste aan, doch hij bedankte er voor en koos de staatkundige loopbaan. Langs de gewone ambten steeg hij tot de burgemeesterlijke waardigheid en bekleedde vervolgens vele staatsambten, zoo in zijne vaderstad als te 's Hage. Bovenal had hij veel deel aan het binnenlandsch bestuur en aan dat der West-Indiën. Verscheidene jaren was hij bewindhebber en later voorzitter van den Raad van Brazilië. In 1640 ijverde hij zeer om Frederik Hendrik in Groningen tot stadhouder te doen kiezen. Ook als curator der Groningsche hoogeschool maakte hij zich zeer verdienstelijk. Hij overleed op den 1sten Januarij 1647, drie kinderen nalatende bij Anna Fricx.
Zie Scheltema, Staatk. Nederl. door ons hier gevolgd; Groen van Prinsterer, Archiv. Serie II. T. III. p. 294, 298.