in het licht. Hij was vóór 1795 rekenmeester in de rekenkamer van Zeeland; daarna was hij meest uitlandig, waardoor zijn dichterlijke geest eene eenigzins ongewone rigting verkreeg. Na 1813 teruggekeerd, werd hij lid der gedeputeerde Staten van zijn gewest; ten laatste gepensioneerd, stierf hij ongehuwd in zijne geboorteplaats in 1837. Hij was een hoogst achtenswaardig, maar zeer afgetrokken levend man, die ook de dichtkunst beoefende. Hij bewerkte in het Nederduitsch, in rijmlooze hexameters, op het voetspoor van van de Kasteele en Meerman, onder anderen, het dichtstuk getiteld:
Jezus Messias, of de Euangeliën en Apostel-Geschiedenis, in Gezangen van J.C. Lavater, zoo na doenlijk in 't Nederduitsch gevolgd, Amst. 1807, 1808, 4o. 4 deelen.
Later gaf hij in dezelfde versmaat eigen gedichten van zonderlingen, doch godsdienstigen, aard uit onder den titel van:
Een eerste zang en eenige kleine Gedichten, Middelburg 1819. 4o., op nieuw uitgegeven met zes zangen vermeerderd onder den titel van:
Myne uitreis naar het Land der verwachting en eenige kleine gedichten, Middelburg 1835. 4o.
Dit werk is zeer zeldzaam, als zijnde na zijnen dood door de familie ingekocht. Zijne dissertatie was getiteld:
Specimen Juridicum sistens Diplomata qaaedam Zelandica hucusque inedita, et animaversionibus illustrata, Traj. ad Rhen. 1778. 4o.
Zie Cat. van de Bibl. van Mr. Robidé van der Aa, bl. 89; Cat. van de Bibl. der Maatschappij van Ned. Letterk. te Leid. D. I. bl. 283, D. II. bl. 141; uit bijzondere berigten aangevuld.