Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 9
(1860)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 112]
| |
Jacobus Janssens, offlcier in het regiment van Aylva, en van Adriana Rees. Op twaalfjarigen leeftijd trad hij als kadet in dat regiment in dienst, werd den 5den Februsrij 1777 vaandrig, en den 31sten Augustus 1787 eerste luitenant, in welk jaar hij met de verdediging van Harlingen belast was. Hij verkreeg den 12den December 1788 den rang van kapitein en maakte als zoodanig in 1793 den veldtogt tegen de Franschen mede. Hij was in dat jaar tegenwoordig bij de belegering van Landrecies, niettegenstaande hij nog lijdende was aan eene wonde, bij Werwick ontvangen, en nam ook deel aan den veldslag bij Fleurus. Ten gevolge zijner slecht genezene wonden werd hij den 1sten Januarij 1796 gepensioneerd. In 1797 werd Janssens commissaris van de Fransche troepen, welke in soldij waren van de Bataafsche Republiek, en zag zich in die hoedanigheid, gelijk in 1800 als secretarisgeneraal van het ministerie van oorlog en kort daarop als eerste commissaris voor de administratie der Fransche troepen, meermalen naar Parijs afgevaardigd, om de drukkende en onteerende veranderingen tegen te gaan, welke het Fransche gouvernement voornemens was te brengen in de vastgestelde bepalingen, tusschen ons land en Frankrijk, over het onderhouden der troepen. Hij kweet zich van deze zendingen met evenveel ijver als eerlijkheid; want de belangrijke sommen, die men ter zijner beschikking gesteld had en waarvan hij geene verantwoording behoefde te doen, werden bij zijne terugkomst door hem terug gegeven, zonder iets terug te houden dan de reiskosten, die met de meeste zuinigheid gemaakt waren. Den 18den Februarij 1802 werd hij, na de opheffing van zijne administratie, met den rang van luitenant generaal tot gouverneur-generaal van de Kaap de Goede Hoop aangesteld, alwaar hij bleef tot 1806, na de overgaaf der kolonie aan de Engelschen. Hij leverde in de vlakte van den Blaauwenberg een slag tegen eene veel sterkere magt dan waarover hij konde beschikken, en de noodlottige uitslag daarvan was oorzaak dat de kolonie verloren ging. Hij bedong daarbij echter eene eervolle capitulatie, woonde, onder het genot van algemeene achting, nog eenige weken aan de Kaap en vertrok toen naar het vaderland. Daar teruggekeerd, werd hij op de meest vleijende wijze door zijnen nieuwen vorst, Lodewijk Napoleon, ontvangen en benoemd tot staatsraad en buitengewoon secretarisgeneraal van het ministerie van oorlog, nog datzelfde jaar tot intendant-generaal van de Rijn-armee, en vervolgens tot directeurgeneraal van de administratie van oorlog. Niet lang bekleedde hij echter die waardigheden, maar behield toch zijnen rang van luitenant-generaal en den titel van staatsraad met een pensioen van 8000 gulden. Na eene reis door Zwitserland en Italië keerde hij aan het hof van koning Lodewijk terug, die hem het gouvernement over de Indiën zou hebben opgedragen, | |
[pagina 113]
| |
indien zijn afstand van den troon dit plan niet verhinderd had. Nu werd Janssens door het tijdelijk bestuur naar Parijs gezonden, om daarvan den keizer kennis te geven en diens plannen te vernemen ten opzigte van ons vaderland. Tijdens de vereeniging met het Fransche keizerrijk hield Napoleon niet op Janssens dezelfde achting toe te dragen, als deze van zijnen broeder genoten had; hij benoemde hem ten laatste tot gouverneur-generaal van Indië, in de plaats van Daendels. Ook als zoodanig was hij genoodzaakt voor de overmagt der Engelschen te bezwijken, en aan dezen, na eenen hardnekkigen tegenstand, met eenige weinige hem trouw geblevene Europeanen geboden te hebben, de Nederlandsche bezittingen over te geven. Hij werd eerst als krijgsgevangene naar Engeland gevoerd, en in 1812 verkreeg hij de vergunning zich naar Frankrijk terug te begeven, onder belofte van niet meer tegen de Engelschen te strijden, indien hij niet uitgewisseld werd. Te Parijs teruggekomen, verlangde hij dat zijn gedrag door eenen krijgsraad zou onderzocht worden, maar Napoleon antwoordde hem, dat hij zelf zijne zaak onderzocht en hem volkomen geregtvaardigd bevonden had. Hij werd vervolgens benoemd tot kommandant der 31ste militaire divisie, waarvan Groningen het hoofd kwartier was; voor zijne geledene verliezen werd hij schadeloos gesteld en tot rijksbaron verheven. In genoemde betrekking onderscheidde hij zich door zijne wijsheid, waarmede hij een opstand in Oost-Friesland, zonder bloedstorting, wist te bedwingen. Op het berigt dat Engelsche fregatten voor Hamburg verschenen waren, voorzag hij de mogelijkheid, dat hij order zou krijgen tegen deze te moeten handelen, en herinnerde dus het Fransche gouvernement, dat hij nog niet was uitgewisseld en dat bijgevolg de eer hem verbood iets tegen hen te ondernemen. Napoleon gevoelde de waarheid van zijne bewering, en verplaatste hem als kommandant der 2de militaire divisie te Mezières. Daar verkreeg hij in Februarij 1813 zijn bewijs van uitwisseling. In Maart van het volgende jaar liet hij, op verkregen bevel, een derde van zijne troepen in de vestingen van zijne divisie en voegde zich, aan het hoofd van 6000 man, bij Napoleon te Rheims. De keizer wilde hem toen het bevel over eene divisie infanterie, onder den maarschalk Ney, geven, maar Janssens bedankte daarvoor, even als later voor eene andere aanbieding, om met meerder magt naar Mezières terug te keeren, omdat hij in het laatste geval vreesde tegen zijne eigene landgenooten te moeten strijden. Napoleon beval hem toen naar Parijs terug te keeren en den loop der gebeurtenissen aldaar af te waohten. Daar verbleef hij tot den intogt der geallieerden, nam toen zijn ontslag, keerde in April 1814 in Nederland terug en bood zijne diensten koning Willem I aan. Deze bevestigde hem in zijnen rang van luitenant-generaal en droeg hem de zamenstelling van het Nederlandsche leger op. Hij werd vervolgens belast met het per- | |
[pagina 114]
| |
soneel der armee bij het departement van oorlog, met den titel van commissaris-generaal en den rang van secretaris van staat, maar weinige maanden daarna werd hij, op zijn verzoek, uit die betrekking ontslagen en tot kanselier der militaire Willemsorde benoemd. Hij overleed als zoodanig te 's Gravenhage, op den 23sten Mei 1838. Door koning Lodewijk was Janssens achtereenvolgens benoemd tot ridder, kommandeur en grootkruis der orde van de Unie, door Napoleon tot ridder, grootkruis der orde van de Reunie en tot ridder, officier, kommaudeur en groot-officier van het Legioen van Eer, en door Willem I tot grootkruis der Militaire Willemsorde. Laatstgenoemde verhief hem en zijne wettige nakomelingen in den Nederlandschen adelstand, met den titel van jonkheer. Janssens was tweemalen gehuwd; eerst met Anna Balneavis, daarna met ....... Hartsen. Bij beiden liet hij één zoon na.
Zie van Kampen, Geschied. der Ned. buiten Europa, D. III. St. II. bl. 419-439, 495-498; Bosscha, Neêrl. held. te land, D. III. St. II. bl. 644; Biograph. universelle. T. X. p. 130-132, door ons voornamelijk gevolgd en uit medegedeelde oorspronkelijke bescheiden verbeterd; Muller, Cat. van Portrett. |
|