vervaardiger van den eersten langeren, Hans Lipperhey die van den eersten korteren kijker, en dan is Zacharias Janse met zijn zoon, Jan Zachariasz, door Galilaei's verbeteringen daartoe in staat gesteld, in 1618 de eerste vervaardiger der zoogenaamde sterrekundige kijkers. Het blijkt hier alzoo uit, dat men, bij de beoordeeling van het verschil, letten moet op den aard der uitvinding, dat men bij het erkennen van den eersten uitvinder, ook eere geeft aan hen die die uitvinding verbeterden, en de waarheid alzoo betrachtende, aan allen geeft wat hun toekomt.
In 1846 werd door heeren kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde gemeente te Middelburg, bij gelegenheid eener herstelling van de zoogenaamde nieuwe kerk, de toestemming van de regering verzocht tot afbraak van het huisje dat door Zacharias Janse in 1590 werd bewoond. Deze toestemming is niet verleend dan onder voorwaarde, dat op eenen blaauwen steen of zark, aldaar in den noord-oostelijken zijgevel der kerk te plaatsen, de gedachtenis zoude worden bewaard van dit huisje en zijnen bewoner. Dien ten gevolge is op genoemde plaats een escausijnsche steen geplaatst, met het volgende opschrift:
TEGEN DEZEN MUUR STOND HET HUIS
van
ZACHARIAS JANSE,
uitvinder der verrekijkers
in den jare MDXC.
Zie P. Borrellus, de vero Telescopii inventore, cum brevi omnium conspiciliorum etc. (Hag. com. 1655) p 25-37, met af beeldsels van Janse en Lipperhey; de la Rue, Geletterd Zeel. (2de druk) bl. 483-489; van Wijn, Bijv. en Aanm. D. X. bl. 35, 36; van Zutphen, Nederl. uitvind. en ontdekk. bl. 38-40; van Kampen, Geschied. der Ned. letter. en wetensch. D. I. bl. 322, 323; Moll, Geschiedk. onderz. naar de eerste uitvinders der Verrekijkers, uit de Aanteek. van wijlen den Hoogl. van Swinden, (Amst. 1831); de Kanter en Ab. Utrecht Dresselhuis, de provincie Zeeland, bl. 79-98 van de Bijlagen, en de door die schrijvers later uitgegevene Oorspronkelijke stukken betreffende de uitoinding der verrekijkers binnen de stad Middelburg, als eene latere bydrage tot het werk de provincie Zeeland in 1828 uitgegeven, (Middelb. 1835); Cohen, Oude- en Middel. geschied. van de Geneesk. bl. 408; Collot d'Escury, Holl. Roem., D. VI. St, I. bl. 76-80; de Navorscker, D. II. bl. 293, 294, D. III. bl. 31, Bijbl. bl. XII. XXXVII. CXLIII. D. VI. Bijbl. bl. XLII. XC-XCII; Kron. van het Hist. Gen. te Utr. D. VII. bl. 194-198; Prof. Harting, de twee gewigtigste Ned. uitv. op natuurk. gebied, in het Album der Natuur 1859, bl. 355-369, met de portretten van Janse en Lipperhey.