evenwel, dat hem, bij alle zijne voortreffelijke eigenschappen, ééne loffelijke zijde ontbrak; namenlijk zijn ijver voor het hervormd geloof was mateloos, ging tot onbillijkheid, hardheid, en oogenschijnlijke onregtvaardigheid over.
Jan van Nassau overleed te Dillenburg den 8sten October 1606 en werd aldaar begraven. Zijne af beelding ziet op verschillende wijzen het licht, ofschoon er ook portretten met zijnen naam voorkomen, die evenwel zijne beeldtenis niet dragen. Hij was gehuwd 1 met Elisabeth, dochter van George Landgraaf van Leuchtenberg, die in 1579 overleed; 2 met Cunigonda Jacoba, dochter van den keurvorst Frederik III of de Vrome, die hij in 1586 verloor; 3 met Johanna, dochter van Lodewijk, graaf van Witgenstein. Hij verwekte, behalve andere kinderen jong overleden, zeven zonen en vijf dochters; namenlijk, bij zijne eerste vrouw, 1 Willem Lodewijk, die later volgt; 2 Johan, die zijn vader in de regering opvolgde en wiens zonen later volgen; 3 Filips, wiens leven in het 6de deel (bl. 93, 94) beschreven is; 4 Ernst Casimir, die in het 5de deel (bl. 204-207) voorkomt; 5 Lodewijk Gunther, die later volgt; 6 George, graaf van Dillenburg; 7 Isabella, gehuwd aan Filips, graaf van Nassau-Sarbruck; 8 Juliana, gehuwd met den Rijngraaf Adolph; 9 Maria, gehuwd met Jan Lodewijk, graaf van Nassau-Wiesbaden en Idstein; 10 Machtildis, gehuwd met Willem graaf van Mansfeld; bij zijne tweede vrouw, 11 Aemilia, gehuwd aan Willem graaf van Solms; bij zijne derde vrouw, 12 Jan Lodewijk, afgevaardigde op den vredehandel te Munster.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. XIII. bl. 37 (92); Orlers, Geslachtsboom der graven van Nassau, bl. 40, 41 met gelijkend portret; (de Beaufort) Lev. van Willem I. D. III. bl. 201, 210, 219, 252, 253, 753, 757; Wagenaar, Vaderl. Hist. en van Wijn; Beschrijv. en Aanm. de Registers op Jan; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 813; Hoogstraten, Woordenb. op Nassau; van de Spiegel, Vertoog over de betrekking van Johan Graaf van Nassau tot de Unie van Utrecht, vóór het 2de deel van den Bundel van onuitgegevene stukk.; Scheltema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 532, 533; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 329-331; Collot d'Escury, Holl. roem, D. I. bl. 33 Aant. bl 83, 84; Aanhangs. op het Woordenb. van Nieuwenhuis op Jan; Groen van Prinsterer, Archiv. Table des Matières etc. op Jean; Nijhoff, Bijdrag. D. I. bl. 140-144, D. II. bl. 49-69, 161-191; Wiersbitzky, de tachtigj. oorl. het Regist. op Jan; Bosscha, Nêerl. held. te Land, D. I. bl. 148, 149, 193; Mr. J.T. Bodel Nijenhuis, Een standbeeld, voor Graaf Jan van Nassau I, in den Algem. Konst- en Letterb. 1849. D. II. bl. 100-105; Visscher,
Voorlez. over de geschied. der R.C. Kerk, 4de Voorlez. bl. 15, 16; Borgnet, de Nederl. onder Filips II, vert. door Dr. van Vloten, bl. 153; Geldersche Volks-Alman. voor 1850, bl. 1-32 met onecht portret en facsimilé; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. I. St. V. bl. 24, St. VI bl. 276 287, 289, 295, 325, 400 met onecht portret; Muller, Cat. van Portr. bl. 19.