slot moest worden overgegeven. Beide broeders werden gevankelijk naar Zeeland gevoerd, en Herman van Woerden, die Gijsbrecht geholpen had, deelde in hun lot.
De volgende jaren van zijn bestuur werden door rust gekenmerkt, en door hem gebruikt tot verbetering der diep bedorven geestelijkheid. Drie lastbrieven, door hem tot dat einde uitgevaardigd, getuigen dat hij zijne roeping ook als geestelijk vorst wel begreep. Het bisdom zou voorzeker in bloei en aanzien zijn toegenomen, indien hij langer aan het hoofd er van had gestaan, maar in het jaar 1296 aanvaardde hij, op last van den paus, het bisdom van Toul, waar hij in 1305 overleed.
Zie Schotanus, Friesche Hist. het Regist. op Jan; Sjoerds, Jaarb. van Friesl. D. III. bl. 145, 169; Tegenw. staat. van Utr. D. I. bl. 57-59; Kok, Vaderl. Woordenb.; (van Gils) Kath. Meijerijsch Memorieb. bl. 71; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 409-411; Schinkel, Geschied. en Letterk. bijdr. bl, 57; van der Chijs, de Munten van Utr. bl. 88.