onder den titel van breedere aanteekeningen, bijvoegsels, verbeteringen en toegift, getuigen van ongemeene vlijt en schranderheid. Hij was ook de eerste die de onechtheid der Rijmkronyk van Klaas Kolijn, door van Loon uitgegeven, heeft aangetoond.
Behalve deze heeft Huydecoper nog in het licht gegeven:
De Brieven van P.C. Hooft, Ridder van St. Machiel, Drost van Muiden enz., Amst. 1738, fol.
Privilegien en Handvesten van Texel, Amst. 1745, 4o.
Ook is hij de schrijver van eene Dissertatio de Pythagorae Κυάμώ in Misc. Observ., Vol. VI T. II p. 417-452.
Behalve de in vroeger gemelde Latijnsche gedichten vindt men er nog achter zijne overzetting van Horatius in ondicht en in de Hist. Avondstonden van van Wijn, D. I bl. 168, achter de Poëmata van d' Orville, p. 245.
Op Cat. van Voorst komt voor:
Huydecoper, Mengelschriften. Een band afzonderlijk uitgegeven Lat. en Holl. Dichtstukken, waaronder zeldzaam voorkomen. Met het Portr. van Six van Hillegom door Houbraken, 4o.
Hij was een der eerste leden der Maatschappij van Nederlandsche Letterkunde te Leyden.
Zie Saxe, Onom., T. I. p. 29, T. VI. p. 693; J.P. d'Orville, Animadv. ad Charitonem, p. 609; P. Burman, Anthol., T. I p. 29; T. V. p. 274; L. Santenius, Delic Poët., p. 13; Oudendorp, ad Caesaris, Bell. Gall., L. I. C 27, § 14, L VI C. 15, § 2, p. 304; Reitzius, Belga Graecissans, p. 174, 294; Kluit, Hist. Crit. Comit. Holl. ac Zel pass. vooral ook T. I. p. 11, 441, 448; Hoeufft, Parn. Lat. Belg., p. 213; Schotel, de meritis B. Huydecoperi in linguam litterasque Belgicas, in Annales Acad. L.B. 1829-1830; Nieuwe Ned. Jaarb. 1778, D. II. bl. 977; van Effen, Holl. Spectator, D. IV. bl 262, 263; Vervolg op Wagenaar, Amsterdam, p. 553; J. Kok Bijvoegsel op Vaderlandsch Woordenb, D. III. bl. 94; N G. van Kampen, Geschied. der Ned. Lett en Wetens, D. II. bl. 161, 196; Siegenbeek, Geschied. der Ned. Letterk, bl 248, 324-326, 333; de Vries, Geschied. der Ned Dichtk., D. II bl. 129; Witsen Geysbeek, Biogr. Anth. Crit. Woordenb, o h w.; Collot d'Escury, Holl. roem., D. III bl 41, A. III. bl. 265, D IV. (1) bl. 86, 87; W. de Clercq, Over den invloed der vreemde Letterk enz., in Verhand der 2de Kl. van het Koniukl. Nederl Inst., D. III.; J.
Bowring, Iets over de Holl. Taal en Letterk., bl. 65; Lulofs, Toelicht. en Bedenk., bl. 43; Snellaert, Schets eener Geschied der Vaderl. Letterk., bl. 174, 175, 183; Lev. van Ned Mann. en Vrouw, D. IX. bl. 36 37; Van Wijn, Hist. Avonds., bl 262; Nieuwe Bijdragen tot opbouw der Vod. Letterk., D I bl. 336, D. II. bl 342; A. Kluit, Voorrede voor de Lijst der Geslachten voor Hoogstraten enz., bl. 411 tot 420; Brender à Brandis, Taal- Dicht- en Letterk. Kabinet, D II. St. II bl. 205; A. IJpeij, Geschied. der Ned. Tale, D. I bl. 529-542; Proeve van Oudheid- Taal- en Dichtkunde, D. II. bl. 145; Tweede Proeve, bl 8 volgg.; Tooneelkijker, D. II. bl. 91; Amstels Schouwtooneel, D I. Nr. 3; Schouwburg Nieuws, D. I. bl. 342, D