Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1376]
| |
waar hij vooral onder Tobias Gutberleth zulke vorderingen in het Grieksch maakte, dat hij, zestien jaren oud, het Nieuwe Testament voetstoots kon overzetten Na nog eenigen tijd het onderwijs van Johannes Niserenus, predikant te Hallum, ook in de Latijnsche en Hebreeuwsche talen genoten te hebben, werd hij in 1651 student te Franeker, waar hij zich eerst op de klassieke letterkunde, vervolgens, onder Guilielmus Cupus en Jacobus Wissenbach op de regtsgeleerdheid toelegde. Na vervolgens eenigen tijd het onderwijs van Antonius Matthaeus en Cyprianus ab Oosterga te Utrecht genoten te hebben, keerde hij naar Franeker terug, waar hij onder Wissenbach in September 1655 in het openbaar eene disputatio de actionibus bonae fidei et stricti juris verdedigde. Naar gewoonte dier dagen deed hij, na volbragte studiën, een reis door Duitschland om andere hoogescholen te bezoeken. Het langst hield hij zich te Marburg en Heidelberg op; in de laatste stad werd hij 14 Mei 1657 tot doctor in de beide regten bevorderd. Bijna te gelijker tijd kozen hem curatoren der Friesche hoogeschool tot hoogleeraar in de geschiedenis en welsprekendheid, in plaats van Dominicus Acronius, met verlof, van desverkiezende nog een halfjaar zich in den vreemde te mogen ophouden. Nog drie maanden nam hij zijn verblijf te Straatsburg bij den beroemden Johannes Henricus Boeclerus, waarna hij 30 November van dat jaar zijn waardigheid met eene oratio de bona mente seu sincero genuinae erudilionis amore aanvaardde. De hoogleeraar Wissenbach overleden zijnde, werd hij (1665) in diens plaats tot hoogleeraar in de regten benoemd, en toen twee jaren later Cupus gestorven was, verkreeg hij den titel van professor primarius. Zijn roem als geleerde verbreidde zich alomme en niet alleen stroomden er jongelingen uit Friesland en Holland maar zelfs uit Duitschland, Engeland, Schotland en andere oorden van Europa om zijne lessen bij te wonen. Tweemalen begeerde hem de Leydsche hoogeschool te bezitten, doch beide keeren sloeg hij dit beroep af. Toen hij zulks voor de tweede maal gedaan had, verhoogden 's lands staten zijne wedde en wist de prinses Albertine te bewerken, dat hij met behoud van rang en inkomen tot raad in het provinciaal geregtshof werd benoemd. Thans moest Huber zijn verblijf houden te Leeuwarden, van waar hij echter na verloop van drie jaren naar Franeker weêrkeerde met den titel van oud-raadsheer en ontslag van openbare lessen. Men schonk hem daarna een ruim jaargeld, nevens den rang naast den rector boven de | |
[pagina 1377]
| |
andere hoogleeraars. Hij overleed aldaar 8 November 1694, nog geen 59 jaren oud. Onder de regtsgeleerden der Hollandsche school bekleedt Huber een eersten rang, en ofschoon hij, wat grondige kennis en fijne opvatting van het Romeinsche regt aangaat, moet achterstaan bij Voet, Noodt en Schulting, overtrof hij hen in veelzijdigheid van ontwikkeling, waarin bij alleen voor de Groot onderdeed. Voorts maakte hij zich verdienstelijk voor de studie van het staatsregt, daar hij op het voetspoor van de Groot, de beginselen van het algemeene staatsregt handhaafde tegen de heerschende dwaling, die politiek en staatsregt verwarde. Zijn hoofdwerk over dit onderwerp (de jure civitatis libri tres) maakte grooten opgang en men kan de latere leeraren in het staats- en volkenregt als zijne discipelen beschouwen. Zijn ambtgenoot en lofredenaar Vitringa roemt zeer zijne matigheid, ongehuichelde godsvrucht en zijne voorbeeldige dagelijksche waarneming van de huiselijke godsdienst. Jammer dat veelvuldige letterkundige geschillen hem althans den schijn gaven alsof zich met die godsvrucht weinig liefde omtrent andersdenkenden paarde. Schoon geen godgeleerde en dan ongeroepen bragt hij Roëll in moeite, en met Perizonius had hij geen minder lange geschillen over een letterkundig onderwerp van even weinig belang, en eindelijk met van Eck over een punt der akademische voorregten. Aan een grondige regtskennis paarde hij die der vroegere en latere letterkunde. Zelfs beoefende hij in zijn jeugd de Latijnsche poëzy. De beroemde Campegius Vitringa hield een lijkrede op zijn ambtgenoot, die later in 1700 door zijn zoon Zacharias Huber op nieuw achter de Eunomia Romana is uitgegeven. Hij huwde 1. in 1659 Agnes Althuizen, dochter van Hermanus Althuizen, en na haar overlijden (1663) in 1668 Judith van der Ley, dochter van den advokaat George van der Ley, in 1719 overleden. Uit het eerste huwelijk werden hem twee zonen geboren, Zacharias, in jeugdigen leeftijd gestorven, en Hermanus (die volgt). Bij zijn tweede vrouw verwekte hij Zacharias (die volgt); Sjoerdtje, geb. 24 Junij 1671, gest. 11 Nov. 1707; Agneta, geb. 16 April 1673 gest. 23 Nov. 1718; Georgius, geb. 8 April 1675, gehuwd met zijne nicht Siouckjen Huber H.Jdr., burgemeester van Leeuwarden en stierf 27 Julij 1737, zij 8 Oct. 1747, zonder kinderen. Zij heeft aan het stadsweeshuis te Leeuwarden al hare goederen gemaakt, uitgezonderd eenige weinige legaten; Titia, geb. 20 No- | |
[pagina 1378]
| |
vemb. 1676, gest. 5 Sept. 1704; Ulricus, jong gestorven; Sjouckjen, jong gestorven; Renatus, geb. 11 Maart 1688, legde zich te Francker op de letteren en regtsgeleerdheid toe, beoefende de Grieksche en Latijnsche poëzy en was op het punt een Dissert. de loco Demosthenis apud Marcianum in L. 2 D. de legibus te verdedigen, toen hij 1 Nov. 1707 stierf. Hij schreef: Disputatio de actionibus bonae fidei et stricti juris, praeside Wissenbachio publica defensa Franeq. 1656. Oratio de bona mente seu sincero genuinae eruditionis amore, 1657. (Onzeker of het 't licht ziet) De genuina aetate Assyriorum et regno Medorum dissertationes VII, Fran. 1662, 4o. Oratio exhibens historiam juris Romani et ex ejus argumento continuam probationem literas humaniores cum jurisprudentia esse conjungendas, Fran. 1665. Ook in Auspiciis Domesticis et Operibus minoribus. Disputationes juris fundamentales, Fran., 4o.; volgens Lipenius in 1668 uitgegeven, dat door de Wal wordt weêrsproken. Digressiones Justinianea in humaniora juris, Fran. 1670, 8o, Alt. edit. Digressiones Justinianeae in partes duas, quarum altera nova, distributae, adjecta Diatribe de ratione discendi atque docendi juris, Ibid. 1688, 4o. Ed. tert. (a Zacharia Hubero emendata). Digressiones Justinianeae etc. Insertus est de jure in re et ad rem, quod dicitur, tractatus, et adjecta de Ratione discendi atque docendi juris diatribe, per modum Dialogi, Ibid. 1696, 4o. Dissertatio de liberationibus, quae per remissionem qut praeteritionem fiunt, Fran. 1672, 8o. De jure Civitatis libri tres, 1672, 8o. Ed. 2a plus tertia parte nova, Ibid. 1684, 8o. Tertia multo locupletior, Ibid. 1694, 4o. Cum commentario Lynckeri et notis Thomasii, Lips. 1708, 4o. Cumspecimine respons. ad scholia Thomasii, auct. Zach. Hubero, Fran. 1713, 4o. Cum comment. Lynckeri curâ J.C. Fischeri, Francof. et Lips. 1752, 4o. Spiegel van Doleancie en Reformatie, naar den tegenwoordigen toestant des Vaderlands. Gedruckt naar het origineel. Tot Vredeburg in 't jaar 1672, 4o. Dissertatio ad jus in re et ad rem, Fran. 1675, 12o. Weegschaal van redenen over het verplaatsen der Akademie van Franeker naar Leeuwarden. Gedruckt voor een liefhebber der Akademie, 4o. Deductie voor den Wel Geb. Heere F.D. van Camminga, Vrij- en Ertheer van Ameland, Fran. 1676, 4o. | |
[pagina 1379]
| |
Lectiones juris contractae ad Institutiones et Pandectas, Fran. 1678, 8o. Praelectiones ad Institutiones Justinianeas, Fran. 1678, 4o., 1687 en later herhaalde malen met de Praelectiones. Oratio de Pedantismo, Fran. 1678, later in Auspiciis Domesticis et Operibus minoribus a Wielingio editis, T. I. p. 182 seqq. Positiones juris secundum Institutiones et Pandectas ad primordia disciplinae usumque saeculi adtemporatae, Fran. 1682, 8o. Deze werden in Nederland zesmalen herdrukt. De vijfde uitgave verscheen te Franeker in 1700 multis locis aucta, emendata et recognita a Zach. Hubero. De zesde Amsterdam 1728, 8o. Thomasius gaf deze Positiones scholiis nonnullis auctas Lips. 1684, 8o. in het licht. Aan Zacharias Huber dankt men ook Repetitio juris ex positionibus Ulrici Huberi ad Institutiones et titulos singulares Pandectarum, Fran. 1698, 12o. Auspicia domestica exercitationum, quibus otium, quod illustres Frisiae Ordines ei apud Academiam suam fecerunt, occupare constituit. Accedunt amoeniora quaedam alia, Fran. 1682, 8o. Ook met eene Disputatio vermeerderd in Operib. Minorib. Dansmeester van Franequer geheekelt ende gehelpen, Leeuw. 1683, 4o. z.n. Hier tegen schreef Joh. van Holst, predikant te Leeuwarden, een brief, waarop Huber antwoordde met: Antwoort op een Missive wegens een boekje genaemt de Dansmeester van Franequer geheekelt ende geholpen, waer in de misduydingen desselfs opgeklaert ende weggenomen worden, Fran. 1683, 4o., met naam. Vernomen hebbende dat Joh. van Holst en zijn ambtgenoot Theod. Paludanus zich gereed maakten hem met krachtiger wapenen aan te vallen, kwam hij hen voor met een boekje, getiteld: Gevoelens van eenige beroemde Gereformeerde Theologanten ende andere wijze mannen nopens de Dans-oeffeninge; mitsgaders bescheidt op een Missive daer van onlangs uitgegeven. Hierop gaf Paludanus: Academi-Dansschool in weerwil van heur voorspraek gestoort: of beyde blauwe boekjes tot inhuldiginge van de faculteit der danskunde tot Franeker, uitgegeven bij den Heer Ulr. Huber wederlegt, uitgegeven door T. Paludanus, als Gecommitteerde van het Ministerium te Leeuwarden, Leeuw. 1683, 8o. De twist is verder voortgezet door eene Wederlegging van Paludanus nopens het gebruik ende misbruik van de Musykdanssen, door H. II., Leeuw. 1683, en andd. | |
[pagina 1380]
| |
De ratione discendi atque docendi juris diatribe in modum dialogi, Fran. 1684, 8o. Ook in de Edit. tertia, in nonnullis mutata, Digressionum A. 1696 en in Opusc. selecta de ratione et methodo studiorum juris a Budero edita, Jenae 1724, 8o. Beginselen der Rechtkunde in Frieslandt gebruikelijk, Fran. 1684, 8o. enz. De laatste uitgaaf is in 1774 door Simon Binckes bezorgd. Hedendaegse Recht geleertheyt, soo elders, als in Frieslandt gebruikelijk, 2 dln., Leeuw. 1686, 4o., Ib. 1699, Amst. 1723 en 1728, 4o. (bezorgd door Zacharias Huber) 1742, 4o., 1768, 4o. Specimen Philosophiae civilis et studendi bonos libros. Continet Excerpta Aristotelica e libris ad Nicomachum; Cartesii de affectibus librum; Institutionem Reipublicae cum Excerptis Ovidianis, Fran. 1686, 8o. Instit. Reipubl. liber sing., een Compendium van het grootere werk De jure civitatis, op nieuw uitgeg. door Wieling in Opera Minora. Positiones Juridico-Theologicae de Auctoritate sacrae scripturae, quae extant apud Ulr. Huberum in Libro I de Jure Civitatis C. XXVI. Nunc denao excusae, et aliquot positionibus et antithesibus auctae, occasione cujusdam disputationis inauguralis, Fran. 1686, 4o. Tot dit geschrift gaf aanleiding eene Disput. philos. de Rcta Ratiocinatione, den 8 October 1686 te Franeker door Gisbertus Wesselus Duker, tot verkrijging van den titel van doctor in de wijsbegeerte, verdedigd. Aan dezen letterkundigen twist namen deel de oom van Duker, Herm. Alex. Roëll, theol. et phil. professor te Franeker, Joh. van der Waeyen, hoogleeraar te Franeker, en Ruardus Andala aan de zijde van Duker; Joh. Regius, hoogleeraar in de wijsbegeerte te Franeker, Herm. Witsius en Ger. de Vries, hoogleeraren te Utrecht, aan de zijde van Huber. De schriften bij die gelegenheid door Huber in het licht gegeven zijn: De concursu Rationis et Sacrae scripturae liber ad. R R. viros D.D. Joh. van der Waeyen et Herm. Alex. Roëll, Fran. 1687, 8o. Stricturae in Prodromum, sive Examen breve XII Positionum, quod Rev. Vir. H.A. Roëll, pro se aliisque misit in lucem, quibus probatur, nihil in XII positionibus contineri, quam quod illi signato valideque sentiunt. Ad epistolam D. Joh. van der Waeyen de motibus in Academia Frisiae-notae responsoriae. Positiones ad Institutiones solas, adjectis thesibus CCCXXXIII, Fran. 1687, 8o. | |
[pagina 1381]
| |
De Foederibus, Testamentis, Liberationibus, Satisfactionibus, Acceptilatione, Jure Crediti Divini, Aequitate, Dispensatione et Redemptione, Dissertationes juridico-theologicae VII, quibus earum rerum juridica popularis significatio, quae fuit olim, quatenus sacri scriptores de illis egerunt, explicatur; cum variis utilium rerum observationibus. Accedit de Praetorio, quod Paulus commemorat Phil. I, 13, Liber singularis, Fran. 1688, 8o. De Jure Popularis, Optimatum et Regalis imperii, sine vi et a sui juris populi constituti. Ad regenda hominum circa res maximas judicia, contra periculosissimos errores, Fran. 1689, 8o. Praelectionum Juris Romani et hodierni pars secunda, quae est ad libros XIX priores Pandectarum, Fran. 1689, 4o. Pars tertia ad libros XXXI posteriores Pandectarum, Ibid. 1690, 4o. Beide de Praelectiones Pandectarum en Institutionum, in 1678 en 1687 uitgegeven, verschenen te Franeker 1689 tot 1701 met dezen titel: Praelectiones Juris Civilis tomi III secundum Institutiones et Digesta Justiniani. Accedunt scholia D. Christiniani Thomasii et responsiones, Lipsiae 1708, 4o. (cura Menckenii) 1725, 4o. (cum notis Menckenii, Schubarti et Gebaueri) Ibid. 1749 (cum notis Thomasii) Lovanii 1760, 4o., (cum novis annotationibus Judoci le Plat. A. Vriemoet vermeldt nog een uitgave van 1750 cum notis Mascovii, doch deze was aan de Walonbekend. Institutionum Historiae Civilis Tomi III. Adjectum est specimen observationum Juris Historici, Fran. 1692, 8o. Dit werk gaf weder aanleiding tot een pennestrijd tusschen Huber en Perizonius. De titels der tusschen hen gewisselde twistschriften vindt men bij de Wal, p. 291, 292. Na zijn dood verscheen ook nog: Eunomia Romana sive Censura Juris Justinianei. Postumum opus recensuit, in lucem edidit, eique uberrimum indicem adjecit, una cum oratione funebri habita in memoriam auctoris, Zach. Huber, Fran. 1700, edit. 2a. Amsterd. 1724. Opera minora et rariora juris publici et privati. Edidit suisque observationibus illustr. Abr. Wieling, Traj. ad Rhen. 1746, 2 vol. 4o.
Zie Vitringa, Orat. funeb; Vriemoet, Ath. Fris., p 444 seqq.; de Wal. de clar. Fris. Juric., p. 50, 253, 445; Saxe, Onom., T. V. p 397; Anal., p. 647; Cocceji Op., T. VIII.; Ep., XLIII; Syll. Epist., T. III.; Ep. CCCXX; Acta Lips. 1684, p. 89 seqq, 1687, p. 405, 406 seqq; 1688, p. 466, 472; 1691, p. 237 seqq, 1700, p. 169; A. Schultingius, Orat. de Tribon, schter Jurisprud. Ante-Just., p. 884; Thes. controv., p. 9; J. Valcke- | |
[pagina 1382]
| |
naer, Orat. de schola Cujac., p. 31; Haubold, Instit Jur. Lit, p. 135; Gratama, Orat. qua inquiritur in causas malor. quae jurisprud. natur. doctores fuere perpessi, p. 6, 19; Boöhmer, Introd. in Jus Publ. Univ., C. V. ¶ 7; C.A. Duker, Praef. ad Perisonii Orig. Babyl.; Stolle, ad Heuman., p. 689; Leyser, Medit. ad Pandect., Vol. II. Spec 77, p. 130; Guberlethi Poëm, p. 167, 169; Baders, Poëm,, p. 149, 107; Senkenbergii Supplem. Lupenii, p. 3; Struvii Bibl. Hist. Meuselii, T. I. P II. p 23; Struvius, Bibl. Jur., C. VIII ¶ 14, C. X. ¶ 4, p. 394; Eisenhart, Hist. Jur. Lit., C. 5, ¶ 2, not. C.; Moyster, Bibl. Jur. Nat., T. I. p. 68, 252, 426; T. II. p. 86; Ferwerda, Cat. Univ., T. I. p. 8, 188 Sandbrink, de Advocat. Juribus, p. 90; Neuhusii Epp., p. 231, 278; Biogr. Univ.; Chaufepié, Dict.; Bibl. d'un homme de goût, T. I. p. 233, 234, 365, 368, T. II. p. 182 seqq.; le Clercq, Bibl Univ., T. VI. p. 422-503, T. IX. p. 545 seqq., T. XXIV. p. 183 seqq; Hist. des Ouvr. de Savans, 1693, p. 264, 1699, art. 10; Nouv. de la Républ. des Lettres, art. 6, 1707, p. 587; Durand, Eloge de M. Perisonius vóór T. IV. zijner Hist. du XVIe siecle; Jöcher, Lexic., T.H. p. 1743; Ad. Did. Weber, Entwickel. der Lehre von die naturl. Verbindlichkeit, p. 31; Nettelbladt, Beiträge zu der Jur. Gelehrt Hist., Th. I. S. 395 fgg.; Hoogstraten, Kok, Nieuwenhuis, Kobus en de Rivecourt; W. van Ranouw, Nagel. Ged., bl. 212; Siegenbeek, Geschied. der Leyds. Hooges., D. I. bl. 129, 134, 135; Idzinga, Zedig en vrijmoedig Onderzoek, bl. 1; Kluit, over 't misbruik van 't algemeen staatsregt, bl. 49, 50; Collot d'Escury, Holl. Roem, A. IV. (1) p. 216; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. I. bl. 76; van Kampen, Bekn. Geschied der Ned. Lett. en Wetens., D. II. bl. 37, 38; Ferwerda, Wapenboek; IJ peij, Geschied. der Ned. Herv. Kerk, D. II. Aant. bl. 355; Boekz. der gel. wer. 1746, b, bl 352; Boekz. van Europa 1693, b. bl. 550, Muller, Cat. van Portr. |
|