zich, naar Duitschland gevlugt zijnde, bij de Watergenzen en werd in 1572 bevorderd tot scheepskapitein, in welke hoedanigheid hij met den graaf van Lumeij den Briel heeft helpen innemen.
Eindelijk tot zijne vorige ambtelijke betrekking teruggekeerd, is hij bailluw en schout van den Haag geworden, alwaar hij in 1584 is overleden.
Zie van der Houve, Hands. Chr., bl. 188; van Leeuwen, Bat. Ill., bl. 992; van Alkemade en van der Schelling, Beschrijv. van den Briel, bl. 374; Cleijn, Dankoffer, bl. 38; De Riemer, Beschrijv van 's Gravenh, D. III. bl. 45; Wagenaar, Vad. Hist., D. VI. bl. 345; van Groningen, Geschied. der Watergeuz., bl. 128, 251; Hoogstraten, Kok.