Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 8. Tweede stuk
(1867)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1326]
| |
te Rotterdam geboren, studeerde te Leyden, werd in 1706 predikant te Houten, onder Rhenen en Wijk, in 1709 te Haastrecht, in 1713 te Oudewater en Dordrecht, in 1719 te Amsterdam, waar hij bibliothecaris van het athenaeum en visitator der latijnsche school werd en overleed 22 April 1752. Hij was een zeer welsprekend redenaar en geleerd man, beminnaar en welligt beoefenaar der poëzy, bevriend met de voornaamste dichters van zijn tijd, die ook bij zijn overlijden treurdichten aanhieven. Bij gelegenheid dat hij 26 November 1744 in de Amstelkerk zijn 25jarig jubilé vierde, werd er een medaille met zijne afbeelding vervaardigd. Hij vierde ook het honderdjarig eeuwgetijde van den vrede met Spanje, 31 Jan. 1748, met eene leerrede, die welligt het licht zag. Er bestaan bovendien nog twee portretten van dezen leeraar, het eene in 1727 door Wandelaar zeer fraai geteekend en door Houbraken gegraveerd, een ander in 1744 geteekend door Quinkhart, gegraveerd door Houbraken, met een Latijnsch gedicht van Verburg en een Hollandsch van Hoogvliet.
Zie Boekz. der gel. wer. 1732, bl. 446, 1748 a. bl. 130, 131; Brans, Naaml., bl. 70; Kinschot, Beschrijv. van Oudewater, bl. 47; Wagenaar, Beschrijv van Amst., D. III, bl. 493; Schotel, Kerk. Dordr., D. II. bl. 284 volgg.; Eerekroon voor de hoofden der Amsterd. Predik. van 1727-1746; Hoogvliet, Verv der Mengeld, bl. 195; Muller, Cat. van Portr.; Kobus en de Rivecourt. |
|